In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Hardenberg tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een tbs-kliniek, vastgesteld op € 17.000.000 voor het belastingjaar 2014 en had de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor de jaren 2013 en 2014 verminderd. De heffingsambtenaar stelde dat de woondelenvrijstelling niet van toepassing was en dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. De belanghebbende, de Staat der Nederlanden, voerde aan dat de woondelenvrijstelling wel degelijk van toepassing was en dat de rechtbank terecht de toekomstige investeringen in aanmerking had genomen.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de onroerende zaak, een forensisch psychiatrisch centrum, niet in hoofdzaak als woning wordt aangemerkt, maar dat de verblijfsduur van de ter beschikking gestelden in de kliniek van minimaal vier jaren en gemiddeld negen jaren, de toepassing van de woondelenvrijstelling rechtvaardigt. Het hof oordeelde dat de rechtbank de woondelenvrijstelling correct had berekend op 48,4% van de OZB-aanslagen, maar dat de heffingsambtenaar in zijn hoger beroep niet kon aantonen dat de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2014 te hoog was vastgesteld. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding en het griffierecht, en verlaagde de aanslagen OZB voor de jaren 2013 en 2014 met 47,1%.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van de toepassing van de woondelenvrijstelling niet alleen naar de aard van het verblijf te kijken, maar ook naar de verblijfsduur van de bewoners. Het hof concludeert dat de belanghebbende recht heeft op de woondelenvrijstelling en dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014 niet te hoog is vastgesteld, wat leidt tot een gegrondverklaring van het beroep van de heffingsambtenaar.