In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren uit een verbroken relatie tussen de vader en de moeder. De moeder, die alleen belast is met het gezag, heeft in hoger beroep gegriefd tegen de beschikking van de kinderrechter van 3 augustus 2017, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De minderjarige staat sinds 6 augustus 2015 onder toezicht en verblijft sinds november 2016 in een pleeggezin. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij de moeder haar bezwaren tegen de eerdere beschikking kenbaar heeft gemaakt.
Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedingssituatie van de minderjarige al vanaf haar geboorte bestaan, met een instabiele thuissituatie en huiselijk geweld als belangrijke factoren. De moeder heeft in het verleden meerdere keren hulpverlening afgebroken en is niet in staat gebleken om de benodigde zorg en opvoeding te bieden. Het hof heeft geconcludeerd dat de minderjarige gebaat is bij stabiliteit en continuïteit in haar opvoeding, en dat het hechtingsproces in het pleeggezin niet mag worden doorbroken. De moeder heeft verzocht om een deskundigenonderzoek naar haar opvoedperspectief, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het belang van de minderjarige voorop staat.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd. De moeder heeft de afgelopen tijd wel stappen gezet om haar leven weer op de rit te krijgen, maar het hof oordeelt dat de omstandigheden niet zodanig zijn verbeterd dat terugplaatsing van de minderjarige op korte termijn aan de orde kan zijn.