ECLI:NL:GHARL:2018:1598

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
200.212.396/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en zorgverdeling tussen ouders in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling en zorgverdeling voor [de minderjarige], geboren in 2009, tussen de ouders, de moeder en de vader, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De moeder heeft vier grieven ingediend tegen de zorgregeling die op 27 december 2016 was vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen, terwijl de vader verweer voert en vraagt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 18 januari 2018 gehouden, waarbij beide ouders in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De raad heeft een aanvullend onderzoek ingesteld naar de actuele situatie van [de minderjarige]. Uit het raadsrapport blijkt dat [de minderjarige] lijdt onder de echtscheidingsproblematiek van zijn ouders en dat er zorgen zijn over zijn emotionele welzijn. De ouders zijn niet in staat om constructief met elkaar te communiceren, wat leidt tot een ongunstige situatie voor [de minderjarige].

Het hof heeft overwogen dat, ondanks de slechte communicatie tussen de ouders, een uitgebreide weekendregeling voor [de minderjarige] in zijn belang is. De ouders moeten gezamenlijk aan [de minderjarige] uitdragen dat zij achter deze zorgregeling staan. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat [de minderjarige] eens per twee weken van woensdag uit school tot maandagochtend bij de vader verblijft, met een gelijke verdeling van vakanties en feestdagen. De ouders worden aangespoord om te werken aan hun onderlinge communicatie en respect voor elkaar als ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.212.396/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/147083 / FA RK 14-601
beschikking van 15 februari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Arnold te Leek.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 10 augustus 2017 verwijst het hof naar zijn (tussen)beschikking van die datum.
1.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 maart 2017;
- een brief van de raad van 28 maart 2017;
- een journaalbericht van mr. Wagenaar van 30 maart 2017 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad van 20 juni 2017 met productie(s);
- een brief van de raad van 27 juli 2017;
- een brief van de raad van 31 augustus 2017;
- een brief van de raad van 25 september 2017;
- een brief van de raad van 27 september 2017 met productie(s);
- een brief van de raad van 23 december 2017 met productie(s);
- een brief van de raad van 3 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Arnold van 11 januari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wagenaar van 17 januari 2018 met productie(s).
1.3
Hoewel het journaalbericht met productie(s) van mr. Arnold van 11 januari 2018 en het journaalbericht met productie(s) van mr. Wagenaar van 17 januari 2018 door het hof zijn ontvangen met overschrijding van de termijn die in artikel 1.4.4 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven wordt genoemd, zal het hof de producties wel bij zijn beoordeling betrekken, nu het hof dit in het belang van [de minderjarige] acht en partijen hiertegen geen bezwaren hebben ingebracht.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, de heer [C] verschenen. Mr. Wagenaar heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

2.De omvang van het geschil

2.1
Tussen partijen is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] , geboren [in] 2009 (verder te noemen: [de minderjarige] ) in geschil.
2.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
27 december 2016. Deze grieven zien op de vastgestelde zorgregeling. De moeder verzoekt het hof, voor zo ver mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen conform het advies van de raad van
1 maart 2016, inhoudende dat [de minderjarige] een weekend per veertien dagen van de vrijdag na schooltijd tot de zondag 17:00 uur en elke woensdag na schooltijd tot 18.30 uur bij de vader verblijft.
2.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder in haar hoger beroep
niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
10 augustus 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
3.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een aanvullend onderzoek in te stellen naar de actuele situatie, ter beantwoording van de vraag welke zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is en de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het raadsrapport.
3.3
Uit het vervolgens opgestelde raadsrapport van 22 december 2017 blijkt dat [de minderjarige] al jarenlang wordt geconfronteerd met de echtscheidingsproblematiek van de ouders. [de minderjarige] wordt volgens de raad door de ouders vanwege de onderlinge strijd niet voldoende in staat gesteld om onbevangen contact te hebben met zijn beide ouders. [de minderjarige] kropt zijn gevoelens op en maakt mee dat zijn ouders niet met elkaar kunnen communiceren, ruziën of elkaar negeren. [D] concludeert volgens de raad dat er sprake is van een angstig kind met depressieve klachten. Vanuit [D] zijn er zorgen over het heftige, maar ook wisselende gedrag dat [de minderjarige] laat zien in de verschillende opvoedingssituaties waarin hij zich bevindt (bij de vader, de moeder en op school). De raad deelt deze zorgen van [D] en de ouders.
[de minderjarige] kampt met loyaliteitsproblemen en heeft te maken met twee verschillende opvoedingsomgevingen met allebei een andere dynamiek en structuur, twee verschillende opvoeders en twee manieren van begrenzen. De ouders zijn niet in staat om op constructieve wijze zaken met elkaar af te stemmen of met elkaar te communiceren. Het lukt de ouders niet om in het belang van [de minderjarige] op een nieuwe manier met elkaar om te gaan, namelijk als gezamenlijk verantwoordelijke ouders van [de minderjarige] . Zij zijn niet in staat gebleken om zichzelf dan wel hun visie opzij te zetten of zich in elkaar te kunnen verplaatsen. Door de opstelling van de ouders, hun gedrag en hun wantrouwen richting elkaar kan tot op heden de betrokken hulpverlening zich onvoldoende op [de minderjarige] richten, waardoor hij klem blijft zitten in deze strijd. Er is sprake van emotionele belasting van [de minderjarige] en hij is gebaat bij rust. De raad doelt hiermee op minder overgangen en wisselingen tussen zijn verschillende opvoedingssituaties. De raad adviseert het hof daarom om de zorgverdeling tussen de ouders zo te bepalen dat [de minderjarige] elke twee weken van woensdag na school tot en met maandagochtend tot school bij de vader verblijft en de overige dagen bij de moeder verblijft. Wat betreft de vakantieregeling en de feestdagen sluit de raad zich aan bij wat er in de bestreden beschikking van
27 december 2016 is bepaald, aldus dat de vakanties en feestdagen gelijkelijk worden verdeeld, waarbij de eenweekse vakanties jaarlijks worden gerouleerd en de tweeweekse vakanties in perioden van één hele week verdeeld worden.
3.4
Beide ouders kunnen zich niet vinden in het advies van de raad. De moeder is van mening dat de door de raad geadviseerde regeling niet in het belang van [de minderjarige] is. Zij is van mening dat de slechte communicatie tussen partijen bij een dergelijk uitgebreide regeling risico's voor [de minderjarige] oplevert. [de minderjarige] zou daarnaast volgens de moeder zelf graag een reguliere weekendregeling met de vader wensen. De vader kan zich niet in het advies van de raad vinden omdat hij dan een dag minder omgang met [de minderjarige] heeft dan thans het geval is. Hij heeft begrip voor het feit dat er minder wisselingen moeten komen, maar zou dan graag zien dat [de minderjarige] een dag langer bij hem verblijft. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
3.5
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beide ouders veel van [de minderjarige] houden en het beste voor hem willen. Zij hebben beiden echter een compleet andere opvoedstijl en een andere visie op hetgeen het meest in het belang van [de minderjarige] is. De ouders zijn niet in staat om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen door de onderlinge strijd te staken en te investeren in hun gezamenlijk ouderschap. Zoals door de raad is aangegeven in het meest recente raadsrapport en door het hof ter zitting al is benadrukt, trekt dit een zware wissel op [de minderjarige] . [de minderjarige] zit als het ware klem tussen zijn beide ouders, wat zeer schadelijk kan zijn voor zijn ontwikkeling. Het hof heeft de indruk dat met name de moeder veel met [de minderjarige] bespreekt en vraagt zich af of hij niet belast wordt met zaken die zijn ouders eigenlijk in onderling overleg zouden moeten beslissen. Ook de zorgregeling heeft de moeder met [de minderjarige] besproken. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden uitgesloten dat hetgeen [de minderjarige] ten overstaan van de raadsonderzoekers over de zorgregeling heeft gezegd in de thuisomgeving bij de moeder, niet daadwerkelijk zijn wens is, maar is ingegeven door zijn loyaliteit richting de moeder. Daarbij hoeft hetgeen [de minderjarige] zelf graag zou willen ten aanzien van de zorgregeling niet ook het meest in zijn belang te zijn. Een goed en regelmatig contact met beide ouders is van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Hij lijkt, naast hetgeen de moeder hem kan bieden, ook behoefte te hebben aan duidelijkheid en structuur en dat kan de vader hem juist het meeste bieden. Gelet hierop acht het hof net als de raad een uitgebreide zorgregeling eens in de twee weken zoals deze al geruime tijd loopt in het belang van [de minderjarige] . Deze zorgregeling houdt in dat [de minderjarige] om de twee weken een verlengd weekend van woensdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijft.
Uit de rapportage van de raad komt verder naar voren dat [de minderjarige] moeite heeft met de wisselingen. Dit is niet zo vreemd gelet op de grote verschillen in opvoedingsstijl en de strijd tussen de ouders. Ook is vanuit de hulpverlening van [de minderjarige] aangegeven dat allereerst rust en stabiliteit in de omgeving van [de minderjarige] van belang is. Door de voortdurende strijd tussen de ouders heeft de hulpverlening dit als primaire doel laten varen en richt de hulp zich nu vooral op [de minderjarige] zelf. Voor [de minderjarige] is dit een droevige en schadelijke situatie. Vanuit het belang van [de minderjarige] bij rust in zijn omgeving en minder wisselmomenten sluit het hof daarom aan bij het advies van de raad om de regeling tussendoor in de andere weken van de woensdag uit school tot donderdag voor school te laten vervallen. Een verlenging van het weekendverblijf van [de minderjarige] bij de vader als compensatie zoals de vader heeft voorgesteld vindt het hof op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] omdat er dan naast het wegvallen van de tussentijdse regeling nog een wijziging in de huidige regeling zal komen en [de minderjarige] zich thans in de thuissituatie bij de moeder wat meer op zijn gemak lijkt te voelen dan bij de vader. Eerst zal deze regeling bestendig moeten worden en zal de voor [de minderjarige] zo gewenste rust en stabiliteit tot stand moeten komen.
3.6
Het hof ziet in de slechte / afwezige communicatie tussen partijen op dit moment geen belemmering om de uitgebreide weekendregeling vast te leggen. Het hof benadrukt wel met klem dat het nu aan de ouders is om gezamenlijk aan [de minderjarige] uit te dragen dat ze achter deze zorgregeling staan en zij [de minderjarige] een onbelast contact met de andere ouder gunnen. De ouders dienen elkaar te respecteren als ouder van [de minderjarige] en in te zien dat het feit dat hun opvoedstijlen erg van elkaar verschillen [de minderjarige] juist ook veel voordelen kan bieden. Het hof geeft de ouders ook nogmaals dringend in overweging om, wellicht pas op termijn, te werken aan hun onderlinge communicatie.

4.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
27 december 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat er tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2009, de volgende zorgregeling zal gelden:
- [de minderjarige] zal eens per twee weken van woensdag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijven;
- de vakanties en feestdagen worden gelijkelijk verdeeld, waarbij de eenweekse vakanties jaarlijks worden gerouleerd en de tweeweekse vakanties in perioden van één hele week worden verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, A.W. Beversluis en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 15 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.