In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 11 oktober 2016 de beroepen van belanghebbende gegrond verklaarde en de uitspraken op bezwaar van de inspecteur vernietigde. Belanghebbende, die samen met haar echtgenoot een onderneming runt voor de opvang van uithuisgeplaatste jongeren met een beperking, heeft navorderingsaanslagen ontvangen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) over de jaren 2011 en 2012. De inspecteur heeft deze aanslagen opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning en een bijdrage-inkomen, waarbij ook vergrijpboetes zijn opgelegd. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende de woning tot privévermogen had gerekend en dat zij niet op deze keuze kon terugkomen. In hoger beroep heeft belanghebbende enkel de extra energie- en schoonmaakkosten ter discussie gesteld, die zij als ondernemingskosten wilde opvoeren. Het Hof oordeelt dat deze kosten verband houden met de privéwoning en dus niet aftrekbaar zijn van de ondernemingswinst. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.