ECLI:NL:GHARL:2018:1399

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
200.202.920/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsdekking voor milieuschade door PCB-verontreiniging in eieren van biologische kippenhouderij

In deze zaak heeft een biologische kippenhouder, hierna [appellant], zijn schadevergoeding geëist van Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van de verontreiniging van zijn eieren met PCB's. De appellant had een milieuschadeverzekering met 'topdekking' afgesloten en claimde de kosten voor sanering van de grond, die volgens hem noodzakelijk waren om de eieren aan de wettelijke eisen te laten voldoen. De verzekeraar, Achmea, wees de dekking af, met als argument dat de polis geen dekking biedt voor sanering die enkel gericht is op het voldoen aan de eisen voor de eieren, maar alleen voor sanering die nodig is om de grond zelf aan de overheidsnormen te laten voldoen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de uitleg van de polisvoorwaarden, die niet door de appellant werd betwist, inhoudt dat er geen dekking is voor de gevraagde sanering. De rechtbank had eerder in een vonnis van 29 juni 2016 de vorderingen van de appellant afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat de verontreiniging in de grond zodanig was dat deze de toepasselijke overheidsnormen overschreed, en dat de kosten voor sanering derhalve niet vergoed kunnen worden. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om de voorwaarden van hun polis goed te begrijpen, vooral in gevallen van milieuschade, en dat de dekking afhankelijk is van de specifieke omstandigheden en de uitleg van de polisvoorwaarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.202.920/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/142189 / HA ZA 15-177)
arrest van 13 februari 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.E. Izeboud, kantoorhoudend te Breda,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Achmea,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 26 september 2017 verwijst het hof naar het arrest dat op die datum is gewezen. Ter uitvoering van dat arrest heeft op 22 januari 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Daarbij zijn van beide zijden spreeknotities overgelegd.
1.2
Partijen hebben arrest gevraagd op het voorafgaand aan de zitting toegezonden procesdossier, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie.

2.De vaststaande feiten

2.1
In rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.11) van het bestreden vonnis heeft de rechtbank een aantal in deze zaak vaststaande feiten weergegeven. Hieromtrent bestaat geen geschil. Daarmee zal ook het hof uitgaan van die feiten. Samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, staat (aangevuld met een enkel ander gesteld en niet weersproken feit) het navolgende vast.
2.2
[appellant] exploiteert een biologische kippenhouderij. In twee kippenstallen en een uitloop worden 10.000 legkippen gehouden voor de biologische eierproductie (scharrelkippen). De tweede uitloopstal heeft [appellant] in 2006 laten (ver)bouwen door een Belgische aannemer. Daarbij zijn onder meer dakplaten aangebracht.
2.3
[appellant] heeft bij Achmea een milieuschadeverzekering met topdekking gesloten. In de toepasselijke polisvoorwaarden is onder meer het volgende vermeld:
"[…]
Art. 1 Begripsomschrijvingen
[…]
D Emissie
Het vrijkomen van gassen, vloeistoffen en/of fijn verdeelde vaste stoffen.
[…]
I Sanering
Het ongedaan maken van een verontreiniging van de bodem, het oppervlaktewater of enig(e) al dan niet ondergronds(e) water(gang).
Onder ongedaan maken wordt verstaan onderzoek, reiniging, opruiming, transport, opslag, vernietiging en vervanging van grond en/of (grond-)water en/of isolatie van een verontreiniging.
J Verontreiniging
De aanwezigheid van een stof in een zodanige concentratie dat toepasselijke overheidsnormen (streefwaarde of een overeenkomstige waarde), die gelden op het moment dat de aanwezigheid van de stof zich manifesteert, worden overschreden.
[…]
N Zaakschade
Beschadiging, waaronder mede te begrijpen vervuiling, vernietiging of vermissing van zaken.
Art. 2 Omvang van de verzekering
2.1
Schade aan de verzekerde locatie
A Omschrijving van de dekking
Verzekerd zijn de kosten van sanering van de verzekerde locatie. Deze sanering moet betrekking hebben op verontreiniging die het rechtstreekse en uitsluitende gevolg is van een emissie, veroorzaakt door een of meer van de in de van toepassing verklaarde rubriek(en) genoemde verzekerde gevaren, mits:
[…]
In Rubriek III: "Topdekking" is voorts vermeld:
"
RUBRIEK III: TOPDEKKING
[…]
Art. 1 Verzekerde gevaren
Verzekerde gevaren onder deze rubriek zijn:
1. alle van buiten komende onheilen;
2. enig eigen gebrek van opstallen en roerende zaken, veroorzaakt door fouten in ontwerp, constructie, uitvoering of materiaalkeuze. […]
Art. 2 Extra meeverzekerde kosten
Naast de in de artikelen 2 lid 1.1C en 2 lid 2.1.l van de algemene voorwaarden genoemde kosten is onder deze rubriek meeverzekerd zaakschade voorgevallen op de verzekerde locatie als gevolg van een verontreiniging van de bodem, het oppervlaktewater of enig(e) al dan niet ondergronds(e) water(gang), die het gevolg is van een emissie veroorzaakt door een of meer van de in de van toepassing verklaarde rubrieken(en) genoemde verzekerde gevaren.
Het verzekerde gevaar moet zich op de verzekerde locatie verwezenlijken tijdens de looptijd van de verzekering."
2.4
Op 22 juni 2011 heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) bij een routinecontrole een eiermonster genomen bij [appellant] . Op 10 augustus 2011 ontving [appellant] bericht van de NVWA dat zijn eieren boven de norm waren vervuild met PCB's (polychloorbifenyl). De eieren waren niet meer geschikt voor consumptie. De afzet is direct geblokkeerd. Op 11 oktober 2011 is de blokkade opgeheven door de NVWA.
2.5
[appellant] heeft het schadevoorval gemeld bij Achmea.
In opdracht van Achmea heeft ing. [B] re op 12 maart 2012 een expertiserapport opgesteld ten aanzien van het onderhavige schadevoorval. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
"[…]
Wanneer er sprake is van een verplichting tot sanering spreekt men over een vervuiling van de bodem die voor overschrijding van de interventiewaarde zorgt. De interventiewaarde voor een standaard bodem ligt op 180. (lutum 25% en humus 10%). De organische stof gegevens van de bodem zoals die zich bij verzekerde bevindt zijn bij mij niet bekend, wanneer ik uit ga van een organische stof % van 3% betekent dit een interventiewaarde dioxine van 54 ng/kg. Het hoogste gehalte in de aangeleverde grondmonsters is 6,57 ng/kg aan dioxine (i-TEQ) terwijl de standaard interventiewaarde ligt op 180 ng/kg. Wanneer ik zou rekenen met een humus % van 3% is de interventiewaarde 54 ng/kg. De kans dat de norm na organische stof correctie overschreden wordt acht ik vooralsnog niet aanwezig.
De wettelijke noodzaak om vanwege overschrijding van de interventiewaarde grond, over te gaan tot sanering van de grond in de uitloop, is vooralsnog niet aanwezig.
[…]"
2.6
[appellant] heeft een onderzoek naar de oorzaak van de vervuiling laten uitvoeren door
dr. ir. [C] , DLO-onderzoeker bij RIKILT (Nederlands Instituut voor Voedselveiligheid, onderdeel van de Wageningen Universiteit) en door de heer [D] re van agrarisch expertisebureau AgroExpertise te Wageningen.
2.7
In het expertiserapport van [D] van 5 juni 2012 is onder meer het volgende vermeld:
"[…]
RAPPORT VAN EXPERTISE
[…]
Schade indicatie : € 277.945
[…]
Vervuiling
In de eieren van verzekerde werd, na de bemonstering op 22 juni 2011, een overschrijding van de norm geconstateerd ad (TEQ) 8,90 pg/gram product voor stal 2 (stal 1 was nog 4,70 pg/gram product). Na de bemonstering van 13 september 2011 werd 8,28 gemeten. Bij de bemonsteringen van 5 oktober bleef verzekerde weer (marginaal) onder de gestelde norm (respectievelijk 5,88 in vak 1 en 4,33 in vak 2).
Schadeonderzoek
Verzekerde heeft uitvoerige acties ondernomen tot het achterhalen van de oorzaak van de vervuiling. Tevens werden hiertoe o.a. bodemmonsters genomen en analyses uitgevoerd (door het RIKILT) van de grond in de uitloopruimte, de omgeving (het bos achter de uitloopruimte), het gebruikte puin onder de recent verbouwde kippenstal (2006), de dakplaten van de schuur, de bladeren in de goot van de kippenstal en het verstrekte voer.
De binnenruimte bleek (met 1,99) niet of nauwelijks zwaarder vervuild dan de omgeving (met respectievelijk 1,51 en 1,32) die dient als achtergrondwaarde. De uitloopruimte vóór stal 2 bleek (met 2,54) zwaarder vervuild dan vóór stal 1 (met 1,79).
Op 10 november 2011 is een stuk dakplaat van stal 2 beoordeeld en hierin zat een waarde van45,16pg/gram product. Ook de bladeren in de goot en het gebroken puin onder het gebouw gaven een verhoogde uitslag. In het voer en in overige geteste zaken werden geen overschrijdingen aangetroffen. Andere bronnen van PCB's en dioxineachtige verbindingen zijn door verzekerde niet achterhaald.
Verklaring RIKILT
De heer Dr. Ir. [C] - DLO onderzoeker bij het RIKILT - Instituut voor Voedselveiligheid, verklaarde ons op 1 augustus 2012 telefonisch:
[…]
De oorzaak van de vervuiling zijn logischerwijze (de coating van acrylaten op) de aangebrachte dakplaten op de nieuwste kippenstal. Zowel de plaats als de mate van vervuiling indiceren beide de bron van de vervuiling:
- Aan de zonzijde (door lichterosie) is de vervuiling aanmerkelijk terwijl deze aan de schaduwzijde niet werd aangetroffen;
- Aan de oostzijde onder de goot (waar verzekerde bij de reiniging van de dakgoot het ingewaaide blad en slib heeft laten vallen) is de vervuiling nabij de schuur opvallend hoog.
- In de beoordeelde restantplaten werd een aanzienlijke hoeveelheid (45,16 pg/gram product) aangetroffen.
[…]
Beantwoording vragen rechtsbijstand
1. Zijn er PCB's aanwezig in de grond?
Ja. In beide uitloopruimten werden verhoogde waarden gemeten. Zie eerder genoemde bemonstering en analyse RIKILT.
2. Is de mogelijke bron daarvan aan te geven?
Ja. De PCB's zijn waarschijnlijk afkomstig uit de (acrylaat coating van de) dakplaten. Zie eerder genoemde bemonstering en analyse RIKILT. Daar het hier een gevaarlijke en verboden stof betreft lijkt mij het eventuele tegenbewijs hiervoor te leveren door de leverancier/installateur.
3. Hoe luidt de interventiewaarde?
Volgens de actuele Bijlage bodemsanering 2009 bedraagt de interventiewaarde voor PCB's (dioxine op dit moment 0,001 ng/liter bij standaard bodem (25% lutum en 10% humus).
[…]
5. Bij welke waarde is het wettelijk verplicht tot sanering over te gaan?
Na correctie (0,001 ng/liter x (24 +3) / (25+10) = 0,00077 ng/liter) is de interventiegrens 0,00077 ng/liter. 0,00077 ng/liter is gelijk aan 0,77 picogram per liter. Voor deze berekening gaan wij uit dat 1 liter het equivalent van 1000 gram is. Hierdoor moet men rekenen met een interventiewaarde van bij 770 picogram/gram.
6. Is er sprake van verontreiniging in de zin van de polisvoorwaarden (MSV) (de aanwezigheid van een stof in zodanige concentraties dat toepasselijke overheidsnormen, die gelden op het moment dat de aanwezigheid van de stof zich manifesteert, worden overschreden?
Neen. De gemeten maximale waarden in de grond van de uitloopruimte blijven vooralsnog onder de door ons berekende interventiewaarde."
2.8
Achmea heeft dekking voor de schade afgewezen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft Achmea gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat het door [appellant] gemelde schadevoorval d.d. 22 juni 2011 gedekt is op de bij Achmea gesloten milieuschadeverzekering (polisnummer [00000] ) en dat Achmea derhalve gehouden is om [appellant] alle schade en kosten te vergoeden die op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden voor vergoeding in aanmerking komen;
2. Achmea veroordeelt om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 277.945,00, zijnde een vergoeding voor de door [appellant] geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2012, althans de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. Achmea veroordeelt om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van in totaal € 3.164,73, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. Achmea veroordeelt in de kosten van de procedure en voorts met bepaling dat Achmea de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd is vanaf de 10e dag na dagtekening van dit vonnis, indien deze kosten niet binnen deze termijn zullen zijn voldaan.
3.2
Achmea heeft verweer gevoerd.
3.3
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 29 juni 2016 de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Het hoger beroep strekt tot vernietiging van het vonnis van 29 juni 2016 en het alsnog toewijzen van de vordering van [appellant] , met veroordeling van Achmea in de kosten van beide instanties, vermeerderd met rente.
4.2
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat geen grief is aangevoerd tegen rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis waarin is overwogen dat de uitleg van de onderhavige polisvoorwaarden met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en de eventuele bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Ook is geen grief aangevoerd tegen rechtsoverweging 4.6 waarin de rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat een “toepasselijke overheidsnorm”, zoals bedoeld in artikel 1J van de polisvoorwaarden is overschreden omdat de hoeveelheid PCB’s
in de eierenis overschreden. Ter zitting van het hof heeft [appellant] bij monde van zijn advocaat bevestigd dat daartegen geen grief is aangevoerd omdat, gelet op de omschrijving van het begrip “ sanering” in artikel 1 sub I van de polisvoorwaarden, de dekking beperkt is tot gevallen waarin
de bodemvan het bedrijf is verontreinigd in een zodanige mate dat toepasselijke overheidsnormen ten aanzien van verontreiniging van grond worden overschreden. Het hof zal deze uitleg van de polis mede daarom tot uitgangspunt nemen.
4.3
Met zijn, enige, grief komt [appellant] op tegen rechtsoverwegingen 4.5 en 4.7 van het bestreden vonnissen. Deze luiden als volgt:
"4.5 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst van de hiervoor genoemde bepalingen dat niet elke verontreiniging leidt tot dekking van de saneringskosten. Er moet op grond van artikel 1 onder J immers sprake zijn van een "zodanige concentratie". Indien in de polisvoorwaarden - die, zoals Achmea onweersproken heeft gesteld, na 1987 zijn opgesteld - zou zijn gedoeld op artikel 13 Wbb, zou deze toevoeging dan ook achterwege hebben kunnen blijven. Achmea heeft voorts onweersproken gesteld dat ook thans nog - na 1987 - interventiewaarden/streefwaarden gelden voor PCB's in de bodem. Ook [B] en [D][ Het hof leest: [D] ]
spreken over "interventiewaarden". Achmea heeft voorts onweersproken gesteld dat het begrip "streefwaarde" wordt gehanteerd bij water en "interventiewaarde" bij grond. Naar het oordeel van de rechtbank is de "interventiewaarde" dan ook - evenals Achmea heeft betoogd - aan te merken als een in artikel 1 onder J bedoelde "overeenkomstige waarde". Gesteld noch gebleken is dat de interventiewaarde in het onderhavige geval is overschreden. Uit de rapporten van [B] en [D][Het hof leest: [D] ]
volgt nu juist dat de interventiewaarde niet is overschreden.
4.7
Gelet op de omstandigheid dat de vordering op het voorgaande afstuit, behoeven de overige verweren van Achmea geen behandeling."
4.4
[appellant] betoogt, samengevat, het volgende:
De interpretatie van de rechtbank van de definitie van het in de polisvoorwaarden gehanteerde begrip "verontreiniging" is onhoudbaar. Er is in dit geval sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging (van na 1 januari 1987). Voor nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen geldt de uit artikel 13 Wet bodembescherming (Wbb) voortvloeiende overheidsnorm tot ongedaanmaking, zijnde in feite een (overeenkomstige) waarde van 0. Bij de verplichting om bij nieuwe gevallen van bodemverontreiniging terug te saneren wordt echter vaak een streefwaarde gehanteerd of de achtergrondwaarde indien door een andere (eventueel natuurlijke) oorzaak een zekere mate van verontreiniging reeds in de bodem aanwezig is. De streefwaarden voor grond zijn opgenomen in het zogeheten NOBO-rapport (Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling) van het Ministerie van VROM. Hierin is voor PCB's een streefwaarde opgenomen van 0,02 mg/kg d.s. (microgram per kilo droge stof). Gelet op de ter plaatse aangetroffen waardes (1,99 in de binnenruimte, 2,54 in de uitloopruimte voor stal 2 en 1,79 in de uitloopruimte voor stal 1) is duidelijk dat deze streefwaarde fors wordt overschreden. Het voorgaande vindt bevestiging in de bevindingen en conclusies van onderzoeksbureau SGS Search (prod. 2 bij MvG), welke door [appellant] integraal worden onderschreven. [B] en [D] hebben ten onrechte getoetst aan de in de Circulaire bodembescherming opgenomen interventie- en streefwaarden, want die gelden alleen voor oude gevallen. Voorts was [appellant] niet alleen op grond van het bepaalde in artikel 13 Wbb gehouden om de bodem te saneren, doch tevens op grond van de algemene zorgplichtbepaling van artikel la lid 1 Woningwet.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.5
Het hof zal [appellant] veronderstellenderwijs volgen in zijn standpunt dat de PCB- verontreiniging van de bodem is veroorzaakt door de dakplaten die bij de (ver)bouw in 2006 zijn aangebracht (hetgeen is betwist door Achmea) en dat aldus sprake is van een nieuw geval in de zin van de Wbb.
4.6
[appellant] beroept zich op de inhoud van het briefrapport van de heer [E] van SGS Search van 28 februari 2017 en onderschrijft dat rapport “integraal” (memorie van grieven 8.10). In het briefrapport van SGS Search wordt onder meer het volgende vermeld:
"
In artikel 13 Wbb wordt geen criterium of definitie gegeven voor de term 'verontreiniging'. Op de website van Bodemrichtlijn.nl (…) is de volgende definitie opgenomen: "Een aanduiding voor de situatie waarin een of meer verontreinigde stoffen in concentraties boven de Achtergrondwaarde in grond en de Streefwaarde in grondwater of boven de lokale achtergrondgehalten voorkomen." Hieruit komt derhalve voort dat sprake is van verontreiniging indien de concentratie van een verontreinigende stof de (lokale) achtergrondwaarde overschrijdt. Voor zover bekend is er binnen de gemeente Moerdijk, specifiek voor de locatie [a-straat] 1 te [A] , geen lokale achtergrondwaarde vastgesteld. Voor de locatie dient derhalve uitgegaan te worden van de achtergrondwaarden (AW2000) voor PCB (som 7) en dioxine (som TEQ):
  • Achtergrondwaarde PCB (som 7): 0,020 mg/kg droge stof (standaard bodem)
  • Achtergrondwaarde dioxine (som TEQ): 0,000055 mg/kg droge stof (standaard bodem)"
Achmea heeft de inhoud van dit rapport niet betwist. Ook volgens haar geldt voor nieuwe gevallen voor PCB's (som 7) de achtergrondwaarde 0,020 mg/kg d.s., waarbij zij verwijst naar de door haar overgelegde bijlage B als genoemd in artikel 4 van de Regeling Bodemkwaliteit. Het hof merkt op dat dit weliswaar de tekst betreft geldend vanaf 1 februari 2017, doch dat in de tekst geldend in de bewuste periode (zomer 2011) eveneens de waarde 0,020 mg/kg d.s. voor PCB's wordt genoemd. [appellant] heeft een en ander niet bestreden en noemt ook zelf deze achtergrondwaarde (door hem aangeduid als 'streefwaarde'). Op grond van een en ander is het hof van oordeel dat voor nieuwe gevallen sprake is van verontreiniging van de grond in de zin van de polis indien de concentratie van een verontreinigende stof de achtergrondwaarde overschrijdt en dat daarbij voor PCB's (som 7) de norm van 0,020 mg/kg d.s. heeft te gelden, tenzij een lokale achtergrondwaarde geldt.
Voor zover [appellant] in plaats daarvan heeft willen betogen dat al sprake is van verontreiniging in de zin van de polis als sprake is van een hogere waarde dan 0, vindt dat geen steun in het rapport van SGS Search, dat hij integraal onderschrijft. Het hof kan die stelling ook niet volgen in het licht van de tekst van artikel 1 sub J van de polisvoorwaarden (die dateren van na 1987) waarin wordt gesproken over "een zodanige concentratie dat toepasselijke overheidsnormen (streefwaarde of een overeenkomstige waarde), die gelden op het moment dat de aanwezigheid van de stof zich manifesteert, worden overschreden". Dit sluit aan bij de eigen stelling van [appellant] dat bij vaststelling van de verplichting om bij nieuwe gevallen van bodemverontreiniging terug te saneren vaak een streefwaarde wordt gehanteerd of de achtergrondwaarde indien door een andere (eventueel natuurlijke) oorzaak een zekere mate van verontreiniging reeds in de bodem aanwezig is.
4.7
Voor zover [appellant] ter zitting van het hof heeft willen betogen dat ter plaatse van zijn bedrijfslocatie voor PCB's een lokale achtergrondwaarde geldt lager dan 0,020 mg/kg d.s, is sprake van een nieuwe grief die in strijd met de zogenoemde tweeconclusieregel te laat is aangevoerd. Overigens is dat betoog verder niet behoorlijk onderbouwd.
4.8
Het hof gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat de polis dekking biedt indien de bodem bij [appellant] is verontreinigd met PCB’s in een concentratie van meer dan de achtergrondwaarde van 0,020 mg/kg d.s. Met Achmea is het hof van oordeel dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat dit het geval is. [appellant] heeft zich beroepen op de rapportage van het door hem ingeschakelde RIKILT. Het (pas na comparitie in eerste aanleg) overgelegde rapport van RIKILT bevat alleen maar meetgegevens zonder bijbehorend beschrijvend gedeelte van bevindingen, analyse en conclusies. [appellant] verwijst wat dat betreft naar het door hem overgelegde rapport [D] waarin melding wordt gedaan van wat [D] telefonisch heeft vernomen van de onderzoeker bij RIKILT. Volgens [D] blijkt uit bodemmonsters die RIKILT heeft onderzocht het volgende: "
De binnenruimte bleek (met 1,99) niet of nauwelijks zwaarder vervuild dan de omgeving (met respectievelijk 1,51 en 1,32) die dient als achtergrondwaarde. De uitloopruimte vóór stal 2 bleek (met 2,52) zwaarder vervuild dan vóór stal 1 (met 1,79)". Het zijn deze waardes waaraan [appellant] klaarblijkelijk refereert in de toelichting op zijn grief. Door [appellant] is dit verder niet toegelicht. Hij heeft ook niet verwezen naar de bladzijden in het rapport RIKILT waar deze waardes zijn terug te vinden (uit eigen onderzoek is het hof gebleken dat die waardes worden genoemd vanaf bladzijde 23 van het rapport). Hoe dan ook: bovenaan elke bladzijde van het rapport RIKILT wordt vermeld dat de waardes ten aanzien van bodemmonsters zijn uitgedrukt in ng/ kg d.s. Dat wil zeggen: nanogram per kilogram droge stof, waarbij een nanogram een duizendste is van een microgram. Uitgedrukt in microgrammen bedragen de door [appellant] genoemde waardes derhalve 0,00199, 0,00151 en 0,00252, zoals terecht door Achmea is geconstateerd. Ter zitting van het hof is dit door [appellant] niet weersproken. Daarmee staat vast dat de aangetroffen waardes ver beneden de toegestane achtergrondwaarde van 0,20 mg/kg d.s. liggen.
4.9
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat in de bodem zodanige waardes aan PCB zijn aangetroffen dat de toegestane achtergrondwaarde daarmee is overschreden en dat aldus sprake is van een verontreiniging in de zin van de polis. Op grond daarvan strandt de grief.
4.1
In artikel 1a lid 1 Woningwet is het volgende bepaald: "
De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt"
Deze bepaling bevat aldus zelf geen "toepasselijke overheidsnorm" in de zin van een "streefwaarde of overeenkomstige waarde" inzake concentratie van stoffen in de bodem en verwijst daar ook niet naar. Daarmee kan deze bepaling geen rol spelen bij de uitleg en toepassing van de relevante dekkingsbepalingen. Voorts is gesteld noch gebleken dat [appellant] op grond van de Woningwet tot sanering was verplicht of had kunnen worden.
4.11
De overige verweren van Achmea, waaronder de stelling dat uit het SGS rapport blijkt dat niet is komen vast te staat dat RIKILT haar onderzoek overeenkomstig de geldende normen heeft uitgevoerd, behoeven geen bespreking.
4.12
Aan het door [appellant] gedane bewijsaanbod komt het hof niet toe.
4.13
Ten slotte overweegt het hof als volgt. Het hof begrijpt heel goed dat [appellant] de grond heeft gesaneerd (geïsoleerd) omdat het PCB-gehalte in de eieren boven de toegestane norm lag en dat het ernaar uitzag dat dit werd veroorzaakt door PCB's in de grond. Het hof acht goed voorstelbaar dat [appellant] in de veronderstelling zal hebben geleefd dat een milieuschadeverzekering met 'topdekking' dekking biedt voor dergelijke schade. Het komt er echter op neer dat in de, in hoger beroep niet door hem betwiste, uitleg van de polis, de verzekering geen dekking biedt voor een grondsanering die (enkel) noodzakelijk is om de eieren aan de eisen te laten doen, maar alleen voor een sanering die nodig is om de grond zelf aan de (overheid)eisen te laten voldoen. En van dit laatste is niet gebleken.

5.De slotsom

5.1
De grief faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Achmea vast te stellen als volgt:
- € 5.213,- aan verschotten (griffierecht) en € 6.526,- (2 punten in tarief VI) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
De wettelijke rente en nakosten zullen als niet weersproken eveneens worden toegewezen.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 29 juni 2016 van de rechtbank Noord-Nederland (locatie Leeuwarden) waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Achmea vastgesteld als volgt:
€ 5.213,- aan verschotten en € 6.626,- aan geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze uitspraak en met nakosten ten belope van € 131,- zonder betekening dan wel € 199,- in geval van betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. I.F. Clement en mr. A.G.J van Wassenaer van Catwijck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.