ECLI:NL:GHARL:2018:1372

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
200.217.805
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot (partiële) vernietiging van een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan met betrekking tot alimentatie en bedrog

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot (partiële) vernietiging van een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 20 februari 2017, waarin onder andere de partner- en kinderalimentatie zijn vastgesteld. De vrouw stelt dat het convenant en het ouderschapsplan tot stand zijn gekomen door bedrog en misbruik van omstandigheden, en verzoekt om vernietiging van bepaalde artikelen uit deze overeenkomsten. De man, verweerder in hoger beroep, betwist deze claims en verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 9 januari 2018 heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft haar bewijsaanbod ingetrokken en de man heeft zijn verweer gevoerd. Het hof heeft overwogen dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van bedrog of misbruik van omstandigheden. De vrouw had voldoende ruimte om een weloverwogen keuze te maken en was juridisch onderlegd, bijgestaan door een advocaat. Het hof heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.805
(zaaknummer rechtbank Gelderland 309312)
beschikking van 13 februari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer te Delft,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.E.W. van Schaijk te Elst, gemeente Overbetuwe.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende/kind 1],
wonende te [woonplaats] , verder te noemen: [belanghebbende/kind 1] ,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 mei 2017;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Slangen van 15 december 2017 met producties;
- een journaalbericht van mr. Weermeijer van 20 december 2017 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Schaijk van 29 december 2017 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2018 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is mr. Weermeijer verschenen en namens [belanghebbende/kind 1] is mr. Slangen verschenen. [belanghebbende/kind 1] is met berichtgeving vooraf niet verschenen.
2.3
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een journaalbericht van mr. Weermeijer van 30 januari 2018 met bijlage. Nu het hof geen toestemming heeft gegeven voor het indienen van stukken na de mondelinge behandeling, slaat het hof geen acht op die bijlage.

3.De feiten

3.1.
Het huwelijk van partijen is op [scheidingsdatum] ontbonden door echtscheiding.
3.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [belanghebbende/kind 1] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [woonplaats] , en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2002,
hierna ook gezamenlijk te noemen “de kinderen”, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3.
Bij echtscheidingsconvenant van 10 februari 2017, dat deel uitmaakt van de bestreden beschikking van 20 februari 2017, zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
PARTNERALIMENTATIE
2.1
Partijen komen overeen dat een eventuele alimentatieverplichting zijdens de man thans
wordt vastgesteld op € 0,-. Dit nihilbeding is gebaseerd op het feit dat de vrouw ten tijde van het tekenen van dit convenant in staat is om in het eigen levensonderhoud te voorzien. De man hecht eraan dat hier wordt opgenomen dat de vrouw ten tijde van het tekenen van dit convenant 24 uur per week werkt met een bruto maandinkomen van € 2.400,-.
HUWELIJKSGEMEENSCHAP
Peildatum
3.1
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij nemen als peildatum voor de
samenstelling en de waardering van de gemeenschap 30 september 2016 (datum indiening
verzoekschrift tot echtscheiding bij rechtbank).
De waardestijgingen en/of -dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde. Al hetgeen door erfenis, legaat, schenking of anderszins vanaf deze peildatum verkregen mocht worden op persoonlijke titel, wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan de partij die de begunstigde van het te ontvangen actief is.
(…)
Lasten echtelijke woning
3.6
De eigenaarslasten (zoals hypotheek, opstalverzekering, belastingen die direct toegekend kunnen worden aan het eigen woningbezit e.d.) die verbonden zijn aan de echtelijke woning worden vanaf de peildatum gedragen door de man nu hij vanaf 15 september 2016 ook het exclusieve gebruiksrecht geniet zoals bedoeld in artikel 3.5. De man is vanaf de peildatum tevens gerechtigd tot de hypotheekrenteaftrek ter zake.
(…)
3.37
Partijen stellen vast dat de man afstand doet van invordering van de onder 3.36 genoemde bedragen, zodat de vrouw te dier zake niets meer aan de vrouw (het hof begrijpt: de man) verschuldigd is. De achterliggende gedachte is dat de vrouw in de maand november 2016 geen bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de kinderen heeft ontvangen. Partijen stellen hierdoor vast dat de vrouw daar ook geen aanspraak op kan c.a. zal maken. In eerdere maanden heeft de vrouw wel een bijdrage ontvangen, zulks door eigenhandige opname door de vrouw van bedragen van de bankrekeningen.
3.37
Hoewel het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan bepaalt dat de man pas
kinderalimentatie verschuldigd is aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, komen partijen met de ondertekening van onderhavig echtscheidingsconvenant overeen dat de man reeds vanaf de maand december 2016 € 501,00 per maand (in totaal, oftewel voor twee kinderen) zal voldoen aan de vrouw bij wijze van bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de kinderen. De betaling over de maand december 2016 tot en met de maand waarin onderhavig convenant wordt getekend, zal geschieden binnen een week na ondertekening van onderhavig convenant (door beide partijen) De betalingen voor de daarop volgende maand zullen geschieden telkens uiterlijk op de eerste van de maand waarop de betaling betrekking heeft.
(…)
TOTALE AFREKENING
4.1
Uit hoofde van bovenstaande verdeling - en uitgaande van toebedeling van de woning aan de man - dient de volgende financiële afrekening van de verdeling plaats te vinden:
a)
- Helft overwaarde woning € 37.150,-
Te voldoen ter gelegenheid van de overdracht van de woning aan de man als bedoeld in artikel 3.13 van onderhavig convenant.
b)
-Vervoersmiddelen (zie 3,29) € 925,-
- Caravan (zie 3.31) € 4.000,-
- Kinderalimentatie over dec, jan en feb (zie 3.37) € 1.524,04
Totaal door de man te voldoen € 6.449,04
Te voldoen binnen een week na ondertekening van onderhavig convenant (door beide partijen)
(…)
6.1
Partijen stellen vast dat zij tot en met het kalenderjaar 2016 fiscaal partners zijn. Tot en met dat jaar zullen zij in overleg met elkaar de aangiftes inkomstenbelasting (laten) doen. De aanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op de jaren tot en met 2016 komen voor rekening van beide partijen ieder voor de helft, zodra de aanslag onherroepelijk vast staat. Eventuele teruggaven over de jaren tot en met 2016 zullen door partijen bij helfte worden gedeeld.
Vanaf het jaar 2017 zal ieder der partijen de eigen aangifte doen dan wel laten doen en de aanslagen
die op die aangifte betrekking hebben voor zijn/haar rekening nemen. Een eventuele teruggave zal
ieder der partijen kunnen behouden.
6.2
Hetgeen de man/vrouw tot aan de datum van ondertekening van dit convenant aan de vrouw/man of ten behoeve van de vrouw/man heeft betaald, is voldaan ten titel van huishoudgeld. Deze betalingen zijn naar de bedoeling van partijen noch voor de man/vrouw aftrekbaar, noch voor de vrouw/man belast. Indien de fiscus desondanks de vrouw/man daarover aanslaat voor de inkomstenbelasting, zal de man/vrouw haar/hem de aanslag vergoeden en is hij/zij gerechtigd tot het in fiscale aftrek brengen van de betaalde bedragen.
(…)
KWIJT1NG EN VRIJWARING
8.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit
convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen. Dit geldt ook voor de door de vrouw beweerde claims die zij, al dan niet in de onderhandelingen naar voren gebracht, meent te hebben op de man in verband met haar stelling dat zij schade heeft geleden doordat zij haar eigen woning niet eerder heeft kunnen kopen en/of haar stelling dat de man de echtscheidingsprocedure heeft vertraagd en/of haar stelling dat het aan de man zou zijn te wijten dat niet eerder overeenstemming is bereikt en/of
andere, al dan niet reeds kenbaar gemaakte stellingen.
(…)
11.2
Partijen verbinden zich deze overeenkomst noch geheel, noch gedeeltelijk te zullen (laten) ontbinden op grond van enigerlei tekortkoming in de nakoming daarvan. Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding. Partijen verklaren de strekking en de inhoud van dit convenant volledig te hebben begrepen en doen afstand van elk recht om na ondertekening vernietiging of ontbinding van dit convenant te verkrijgen op basis van wilsgebreken of anderszins. Partijen verklaren dit convenant te zullen uitvoeren, met in achtneming van enige spoed en zorgvuldigheid. Partijen verklaren, dat na effectuering van het bovenstaande, geen der partijen substantieel is over- of onderbedeeld.
3.4
Bij ouderschapsplan van 10 februari 2017 zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
Kinderalimentatie
Na de scheiding heeft de man een netto besteedbaar inkomen van gemiddeld € 2.905,- per maand en de vrouw een netto besteedbaar inkomen van gemiddeld € 2.410,- per maand, waarbij rekening is gehouden de fiscale voordelen welke voortkomen uit het feit dat zij kinderen hebben. Partijen hebben de draagkrachtnormen tabel erop na geslagen. Hieruit blijkt dat de man een draagkracht heeft van € 800,- en de vrouw een draagkracht heeft van
€ 557,-. Samen hebben zij voldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Partijen dragen bij naar rato van hun draagkracht. De man zal derhalve € 671,- per maand bijdragen en de vrouw zal derhalve € 467,- per maand bijdragen.
Zorgkorting
Nu blijkt dat partijen voldoende draagkracht hebben voor het voldoen in de behoefte van de
kinderen, stellen partijen vast dat er een zorgkorting kan worden verleent. Partijen komen overeen dat de kinderen gemiddeld 1 dag per week bij de alimentatieplichtige partij zijn. Deze partij heeft derhalve recht op een zorgkorting van 15%. De zorgkorting is vastgesteld op € 170,- (15% van € 1.138,-) waarbij er rekening is gehouden met het feit dat de behoefte van de kinderen nog volledig wordt ingevuld.
Te betalen bedrag
Met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en zolang de kinderen de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, betaalt de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling alimentatie voor de kinderen ten bedrage van € 501,- in totaal (na aftrek van 15% zorgkorting) op een door de vrouw aan te wijzen rekening. De vrouw zal dan alle kosten voor levensonderhoud van de kinderen voor haar rekening nemen. De man draagt de kosten voor het dagelijks levensonderhoud zelf voor de periode dat de kinderen bij hem zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de partner- en kinderalimentatie. De vrouw verzoekt:
1.Primair:
te verklaren voor recht dat het convenant en het ouderschapsplan terecht buitengerechtelijk door appellante is vernietigd partieel, dat wil zeggen voor wat betreft de artikelen 2.1, 3.1, 3.6, 3.37, 4.1B, 6.1, 6.2, 8.1 en 11.2 van het convenant en de artikelen “kinderalimentatie”, “zorgkorting” en “te betalen bedrag” van het ouderschapsplan, dan wel voor een of meer artikelen waarvan het hof van oordeel is, dat de vernietiging daarvan terecht is.
Subsidiair:
Partieel te vernietigen het convenant en het ouderschapsplan partieel, dat wil zeggen voor de artikelen 2.1, 3.1, 3.6, 3.37, 4.1B, 6.1, 6.2, 8.1 en 11.2 van het convenant en de artikelen “kinderalimentatie”, “zorgkorting” en “te betalen bedrag” van het ouderschapsplan, dan wel voor een of meer artikelen waarvan het hof van oordeel is, dat vernietiging daarvan terecht is;
2. te bepalen dat het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte convenant en ouderschapsplan van 10 februari 2017 met uitzondering van de artikelen 2.1, 3.1, 3.6, 3.37, 4.1B, 6.1, 6.2, 8.1 en 11.2 van het convenant wordt aangehecht en deel uitmaakt van de beschikking, met in stand lating van de scheidingsbeslissing.
En voorts:
A. te bepalen dat de man een bedrag van € 367,- per maand per kind ter zake van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen van partijen dient te voldoen vanaf december 2016, althans datum inschrijving echtscheidingsbeschikking, onder verrekening van de reeds betaalde bedragen.
B. te bepalen dat de man een bedrag van € 306,- bruto per maand ter zake van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen vanaf 23 februari 2017, te weten datum inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan een op de vrouw aan te wijzen rekening, en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
De man voert verweer en hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter mondelinge behandeling bij dit hof heeft de advocaat van de vrouw het bewijsaanbod door het horen van getuigen ingetrokken.
5.2
De vrouw stelt in grief 1 - kort weergegeven - dat het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan door bedrog en misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. De uitspraak voldoet daarmee niet aan de wettelijke maatstaven voor zover het de alimentatie betreft. Zij verzoekt voor recht te verklaren dat de door haar aangezegde partiële vernietiging van de overeenkomsten terecht is gedaan dan wel de bepalingen met betrekking tot de overeengekomen partner- en kinderalimentatie te vernietigen en in het verlengde daarvan de beschikking van de rechtbank dienovereenkomstig te vernietigen en opnieuw recht te doen. De man betwist dat sprake is geweest van bedrog dan wel misbruik van omstandigheden en dat de uitspraak niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven.
5.3
Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan (hierna: de overeenkomsten) door bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen en dat de uitspraak voor wat de alimentatie betreft niet zou voldoen aan de wettelijke maatstaven. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Bedrog
5.4
Van bedrog is sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. (Artikel 3:44 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek)
5.5
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat de man pas na ondertekening van het convenant zijn hypotheekaanvraag aan haar heeft verstrekt. Hieruit blijkt, aldus de vrouw, dat zijn inkomen substantieel hoger is dan het bedrag dat hij eerder had opgegeven en dat als uitgangspunt diende voor onder meer de overeengekomen kinderalimentatie. Tijdens de onderhandelingen is volgens de vrouw uitgegaan van een jaarinkomen van de man van
€ 52.612,- tegenover € 58.130,22 in de hypotheekofferte. De man betwist bedrog. Zijn inkomen heeft hij getoond aan de hand van de door hem tijdens de onderhandelingen met de vrouw overgelegde loonstroken van april, mei en juni 2016. Het is de man niet bekend waar de Regiobank bij een hypotheekaanvraag van de man een hoger jaarinkomen op heeft gebaseerd.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat tussen partijen een pakketovereenkomst is gesloten. Dat wil zeggen dat de afspraken over de kinder- en partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in onderlinge samenhang zijn bezien en tot stand gekomen. De advocaten zijn daarbij in de onderhandelingen blijkens een alimentatieberekening van 7 juli 2016 uitgegaan van een bruto jaarinkomen van de man van € 52.612,-. Dit bedrag is blijkens een alimentatieberekening van 3 augustus 2016 van op basis van de loonstroken van de man van april, mei en juni 2016 bijgesteld naar € 54.609,-. Zoals blijkt uit de door de man overgelegde loonstroken van januari en februari 2017 was dit jaarinkomen ten tijde van het ondertekenen van het convenant niet substantieel anders dan het bedrag van € 54.609,- waarmee de vrouw tijdens de onderhandelingen bekend was, € 56.508,- bruto per jaar. Dat in een hypotheekofferte - ook voor de man onverklaarbaar - is uitgegaan van jaarinkomen van € 58.130,22, is tegen de achtergrond van de algehele overeenstemming die is bereikt ontoereikend om aannemelijk te maken dat de man opzettelijk onjuiste mededelingen aan de vrouw heeft gedaan over zijn inkomsten dan wel een andere kunstgreep heeft toegepast om de vrouw tot deze overeenkomst te bewegen.
misbruik van omstandigheden
5.7
Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (artikel 3:44 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek).
5.8
De vrouw stelt dat de man haar onder druk van het verliezen van de voormalige echtelijke woning deze overeenkomsten heeft laten sluiten. Deze druk was er volgens haar niet geweest wanneer de man de reeds in oktober 2016 goedgekeurde financieringsaanvraag van de voormalige echtelijke woning had geaccepteerd. Daarbij komt, aldus de vrouw, dat de man ervan op de hoogte is dat zij aan cortisol insufficiëntie lijdt en daarom stressvolle situaties moet vermijden. Hij had hiermee rekening moeten houden. De man betwist dat hij misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. In de visie van de man hadden de vrouw en hij beiden belang bij de gemaakte afspraken, heeft de vrouw de vrijheid gehad de documenten al dan niet te ondertekenen, is zij goed opgeleid en goed voorgelicht door haar advocaat over haar rechtspositie.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in mei 2016 overeengekomen dat de man de echtelijke woning toebedeeld zou krijgen. De vrouw zou met de kinderen een andere woning betrekken. Partijen hebben vervolgens tot en met 9 februari 2017 met elkaar onderhandeld over de verdere uitwerking van de overeenkomsten. De tekstaanpassingen in het concept echtscheidingsconvenant zijn door de voorzieningenrechter ter mondelinge behandeling bij de rechtbank met partijen, ieder bijgestaan door hun advocaten, besproken. De voorzieningenrechter heeft, zo blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 9 februari 2017, de zaak twee weken aangehouden ten behoeve van ondertekening van het echtscheidingsconvenant. Daarbij heeft de voorzieningenrechter partijen de mogelijkheid geboden om, indien er in die periode van twee weken tussen partijen nog discussie zou ontstaan over wat er ter zitting is afgesproken, dit aan hem kan worden voorgelegd. Van deze mogelijkheid is binnen de gestelde periode van twee weken door geen van de partijen gebruik gemaakt. Gezien deze totstandkomingsgeschiedenis acht het hof niet althans onvoldoende aannemelijk geworden dat de man de vrouw in de aanloop onder druk heeft gezet zodat zij niet anders meer kon dan akkoord gaan met nihilstelling van de partneralimentatie en een in haar ogen te lage kinderalimentatie. Veeleer blijkt hieruit dat de vrouw voldoende ruimte is geboden tot een weloverwogen keuze te komen. Nu voorts in de periode rondom de ondertekening van het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan de betrokken partijen niet is gebleken dat de vrouw dit niet aankon, zij juridisch onderlegd is, door een advocaat werd bijgestaan en er geen medische verklaring is overgelegd waaruit blijkt dat zij op het moment van het sluiten van de overeenkomsten als gevolg van cortisol insufficiëntie of een psychische aandoening niet wist wat zij deed, heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij was bewogen tot een overeenkomst waarvan de man wist of had moeten begrijpen dat hij haar daar van had moeten weerhouden.
5.1
Het hof ziet in de door de vrouw aangedragen feiten en omstandigheden evenmin grond voor het oordeel dat de uitspraak voor zover het de alimentatie betreft niet van aanvang heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 4 BW
.
5.11
Nu grief 1 faalt treft grief 2 hetzelfde lot. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
5.12
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
20 februari 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op
13 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.