De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de partner- en kinderalimentatie. De vrouw verzoekt:
1.Primair:
te verklaren voor recht dat het convenant en het ouderschapsplan terecht buitengerechtelijk door appellante is vernietigd partieel, dat wil zeggen voor wat betreft de artikelen 2.1, 3.1, 3.6, 3.37, 4.1B, 6.1, 6.2, 8.1 en 11.2 van het convenant en de artikelen “kinderalimentatie”, “zorgkorting” en “te betalen bedrag” van het ouderschapsplan, dan wel voor een of meer artikelen waarvan het hof van oordeel is, dat de vernietiging daarvan terecht is.
Subsidiair:
Partieel te vernietigen het convenant en het ouderschapsplan partieel, dat wil zeggen voor de artikelen 2.1, 3.1, 3.6, 3.37, 4.1B, 6.1, 6.2, 8.1 en 11.2 van het convenant en de artikelen “kinderalimentatie”, “zorgkorting” en “te betalen bedrag” van het ouderschapsplan, dan wel voor een of meer artikelen waarvan het hof van oordeel is, dat vernietiging daarvan terecht is;
2. te bepalen dat het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte convenant en ouderschapsplan van 10 februari 2017 met uitzondering van de artikelen 2.1, 3.1, 3.6, 3.37, 4.1B, 6.1, 6.2, 8.1 en 11.2 van het convenant wordt aangehecht en deel uitmaakt van de beschikking, met in stand lating van de scheidingsbeslissing.
En voorts:
A. te bepalen dat de man een bedrag van € 367,- per maand per kind ter zake van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige kinderen van partijen dient te voldoen vanaf december 2016, althans datum inschrijving echtscheidingsbeschikking, onder verrekening van de reeds betaalde bedragen.
B. te bepalen dat de man een bedrag van € 306,- bruto per maand ter zake van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen vanaf 23 februari 2017, te weten datum inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan een op de vrouw aan te wijzen rekening, en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.