ECLI:NL:GHARL:2018:1331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
200.226.682/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarigen met complexe zorgbehoeften en de rol van gezinsvoogden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht zijn gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De ouders, de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen, die beiden kwetsbaar zijn en kampen met ontwikkelingsproblemen. De vader heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter, waarin de ondertoezichtstelling is uitgesproken, en verzoekt deze te vernietigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De raad voor de kinderbescherming heeft verweer gevoerd en de moeder heeft eveneens verweer ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen, die een veilige en stabiele opvoedingssituatie nodig hebben. De ouders zijn momenteel niet in staat om deze situatie te bieden zonder hulpverlening.

Het hof heeft ook zorgen geuit over de vele wisselingen van gezinsvoogden, wat de stabiliteit van de kinderen in gevaar kan brengen. Ondanks de bezorgdheid van de vader over de effectiviteit van de ondertoezichtstelling, heeft het hof geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.226.682/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/204758/JE RK 17-1234)
beschikking van 8 februari 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.H. Westerhof-Dijkstra te Zwolle,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolff te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 24 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 oktober 2017;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de moeder;
- een journaalbericht van mr. Westerhof-Dijkstra van 6 december 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wolff van 3 januari 2018 met productie(s).
2.2
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 januari 2018 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is de heer
[B] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2000 en [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2001. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld met ingang van 24 juli 2017 tot 24 juli 2018.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn woonachtig bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt de bestreden beschikking voor zover het betreft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te vernietigen en het verzoek in zoverre alsnog af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.
4.3
De moeder voert eveneens verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de daarbij uitgesproken ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van een jaar.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken en de gronden daarvoor ook nu nog steeds bestaan. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.3
[de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn twee kwetsbare meisjes. Zij hebben een benedengemiddelde intelligentie en daarnaast heeft [de minderjarige2] ADHD en [de minderjarige1] PDD-NOS. Het zijn beïnvloedbare kinderen; zij vinden het lastig om hun grenzen aan te geven en zij kunnen de gevolgen van hun handelen onvoldoende overzien waardoor zij in risicovolle situaties komen, ook op het gebied van seksualiteit. De meisjes hebben een veilige, stabiele en duidelijke opvoedingssituatie nodig. De ouders zijn echter op dit moment onvoldoende in staat om (zonder hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling) [de minderjarige2] en [de minderjarige1] deze opvoedingssituatie te bieden. De ouders hebben weinig vertrouwen in elkaar als opvoeder en daardoor lukt het hun niet om met elkaar samen te werken en afspraken te maken met betrekking tot de kinderen. Door deze aanwezige onrust in de thuissituatie worden [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ernstig in hun sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat (voortzetting van de) hulpverlening in het vrijwillige kader de ontwikkelingsbedreigingen kunnen doen wegnemen. Immers, al vanaf 2015 wordt het gezin ondersteund door middel van (intensieve) hulpverlening (tweemaal gezinsopname bij [C] , systeemtherapie en ambulante gezinsbegeleiding van [D] ), steeds zonder (voldoende) resultaat. Er zijn onveranderd ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen waarbij ook sprake is van (periodes van fors) schoolverzuim. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen.
5.4
De vader erkent ook dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] aanwezig zijn maar stelt dat de ondertoezichtstelling uitgevoerd door de GI contraproductief heeft gewerkt en dat om die reden het verzoek van de raad afgewezen moet worden. Het hof is daarentegen van oordeel dat de effectiviteit aan het vorenstaande niets afdoet, nu de uitvoering van de ondertoezichtstelling geen rol speelt bij de beoordeling van de vraag of aan de gronden van de ondertoezichtstelling is voldaan. Niettemin wil het hof opmerken dat het hof zich zorgen maakt over de regievoering vanwege de vele wisselingen van de gezinsvoogden, te weten vijf verschillende voogden in een tijdsbestek van drie maanden. Juist met betrekking tot [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , bij wie een benedengemiddelde intelligentie en ADHD, respectievelijk PDD-NOS is gediagnosticeerd geldt dat zij meer dan gemiddeld gebaat zijn bij stabiliteit en duidelijkheid.
5.5
Voor zover de vader heeft aangevoerd dat hij (en de kinderen) angstig zijn dat de kinderen uit huis worden geplaatst als gevolg van de ondertoezichtstelling overweegt het hof als volgt. Het doel van de ondertoezichtstelling is het bieden van hulp en steun zodat de concrete ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen worden weggenomen. De inspanningen van de GI zijn erop gericht de ouders zoveel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te laten dragen dan wel mede gericht op het vergroten van de zelfstandigheid van de minderjarigen. De GI tracht dit te realiseren door middel van (intensieve) hulpverlening waarbij van belang is dat alle partijen (ook de kinderen) hier aan mee werken. Eerst indien het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, kan een machtiging worden verleend voor uithuisplaatsing, maar over een dergelijk verzoek beslist de rechter en een dergelijk verzoek ligt op dit moment niet voor.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 24 juli 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.A. Vermeulen en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 8 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.