ECLI:NL:GHARL:2018:1314

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
21-000141-18-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenneming en voorlopige hechtenis in hoger beroep na vrijspraak van gekwalificeerde diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de gevangenneming van de verdachte. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van twee feiten van gekwalificeerde diefstal, maar had wel voorlopige hechtenis bevolen. De advocaat-generaal heeft op 29 januari 2018 een vordering tot gevangenhouding ingediend, waarop het hof moest beslissen. De verdachte, geboren in 1973 en verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem, heeft aangegeven niet gehoord te willen worden in de raadkamer. De advocaat-generaal heeft zijn vordering tot gevangenhouding gehandhaafd.

De rechtbank Gelderland had op 5 oktober 2017 de voorlopige hechtenis bevolen, maar de verdachte was op 29 december 2017 vrijgesproken van de feiten waarvoor deze hechtenis was bevolen. Het hof oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de voortzetting van de voorlopige hechtenis konden rechtvaardigen. De vordering tot verlenging van de gevangenhouding werd afgewezen, maar het hof oordeelde dat de vordering tot gevangenneming voor de duur van negentig dagen moest worden toegewezen, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten en het risico dat hij opnieuw misdrijven zou plegen.

De beslissing van het hof houdt in dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in het huis van bewaring te Arnhem of een andere wettige plaats van detentie in Nederland. De uitspraak is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Pkn: 21-000141-18 - 13

Het gerechtshof heeft te beslissen op de vordering van de advocaat-generaal bij dit hof van 29 januari 2018 tot het geven van een bevel tot gevangenhouding van de verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1973] ,
verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, de raadsman van verdachte,
mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, en gezien de schriftelijke verklaring van verdachte niet gehoord te willen worden bij de behandeling in raadkamer van heden.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij voormelde vordering tot gevangenhouding.
Door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is de gevangenhouding van verdachte bevolen bij beschikking van 5 oktober 2017 ter zake van feit 1 en feit 2, beide gekwalificeerde diefstal. Van subsidiaire feiten was geen sprake.
Verdachte is op 29 december 2017 door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2 primair beide gekwalificeerde diefstal, en veroordeeld ter zake van:
Feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair, telkens:
'Opzetheling',

WAARBIJ IS OPGELEGD:

de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de tijd van twee jaren. De rechtbank heeft bij haar uitspraak niet de gevangenneming van verdachte bevolen.
De verdachte heeft op 3 januari 2018 hoger beroep ingesteld.
Nu verdachte is vrijgesproken van de feiten waarvoor de rechtbank de voorlopige hechtenis had bevolen, kunnen deze feiten, nu er zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die alsnog tot het aannemen van ernstige bezwaren voor die feiten kunnen leiden, thans geen grondslag bieden voor de voortzetting van die voorlopige hechtenis. Weliswaar betreft voornoemde veroordeling hetzelfde feitencomplex, maar het bevel tot voorlopige hechtenis strekt zich niet uit tot een veroordeling ter zake van opzetheling. Het hof is van oordeel dat de vordering tot verlenging van de gevangenhouding behoort te worden afgewezen.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer gevorderd de gevangenneming te bevelen ter zake van de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair.
Het hof constateert dat er thans sprake is van een rechterlijk oordeel in de zin van artikel 5, eerste lid, onder a, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in de zin van artikel 75, tweede lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en dat verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting van stelselmatig daders. Het hof constateert verder dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nog niet is aangevangen en dat het nog geruime tijd kan duren voordat de zaak ter terechtzitting in hoger beroep zal worden aangebracht. De raadkamer acht zich daarom bevoegd om op de vordering tot gevangenneming te beslissen. Het hof constateert tevens dat verdachte vele keren eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten en dat daarom ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte misdrijven zal plegen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf staat van zes jaar of meer is gesteld.
Het hof zal daarom de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van verdachte toewijzen en de gevangenneming van verdachte voor de duur van negentig dagen bevelen.

B E S L I S S I N G:

Het hof:
- wijst af de vordering tot verlenging van de gevangenhouding;
- beveelt de gevangenneming van verdachte voor een termijn van NEGENTIG DAGEN;
- bepaalt dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in het huis van bewaring te Arnhem of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland.
Aldus gegeven op 7 februari 2018 door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. A.W.M. Elders, raadsheren, in tegenwoordigheid van H. de Graaf, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.