Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel, door hen tezamen bewoond registergoed en daarmede verband houdende hypothecaire schulden alsmede op beider naam staande bankrekeningen;
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, van de door de echtgenoten geadopteerde kinderen, en van de kinderen die met beider toestemming in het gezin zijn opgenomen, wat de laatste betreft voor zover deze kosten niet ten laste van derden komen, alsmede de kosten van ontwikkeling en ontspanning van de gezinsleden, worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
door hen tezamen bewoond registergoed’. De vrouw stelt dat daarmee het gehele kadastrale perceel [woonplaats] [perceelnummer 2] , groot 2.180 m2 met alles wat zich daarop bevindt - waaronder de woning - is bedoeld. De man betwist dat. Hij is van mening dat met die zinsnede enkel is bedoeld de door partijen bewoonde woning met ondergrond en tuin, groot ongeveer 685 m2, zijnde een gedeelte van het kadastrale perceel [woonplaats] [perceelnummer 2] , zoals ook door de rechtbank is overwogen.
door hen tezamen bewoond registergoed’. Of de notaris op dit punt aan partijen enige voorlichting of toelichting heeft gegeven is evenmin gesteld of gebleken. Het hof zal bij de beoordeling daarom uitgaan van hetgeen over de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden overigens door partijen is verklaard, van hetgeen wat tussen hen vaststaat en van hetgeen uit de overgelegde stukken blijkt.
het woonhuis met schuur, loods, erf en tuin aan de [adres] , uitmakende het kennelijk ter plaatse afgepaald gedeelte ter grootte van ongeveer vijf en twintig are (25 are) van het kadastrale perceel gemeente [woonplaats] sectie [perceelnummer 1] ’.
- In diezelfde akte is aan [x] en [vader verweerder] geleverd het resterend gedeelte van dat kadastrale perceel gemeente [woonplaats] sectie [perceelnummer 1] , zijnde een perceel cultuurgrond. Ten behoeve van deze aankoop is door de man en de vrouw tezamen een hypothecaire geldlening aangegaan bij de Rabobank, ten aanzien waarvan zij beiden hoofdelijk schuldenaar zijn, welke hypotheek is ingeschreven voor een hoofdsom van
- Voorafgaand aan hun huwelijk op [trouwdatum] hebben partijen de huwelijkse voorwaarden opgemaakt met de bepaling (artikel 1 lid 1) die nu in geschil is. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de eerste aanleg heeft de vrouw geen herinneringen aan de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden bij de notaris. De man heeft hierover verklaard dat het als bescherming voor het gezin zo is opgesteld, om de bedrijfsschulden buiten de familiesfeer te houden.
- Bij ‘Akte van vennootschap onder firma’ opgemaakt en ondertekend op 10 februari 2002 is de man met anderen (waaronder zijn ouders en enkele neven) met ingang van 1 januari 2001 een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam ‘ [firma] ’ gevestigd te [vestigingsplaats] . Het doel van de vennootschap onder firma is het uitoefenen van een fruitteeltbedrijf. In artikel 3 van de vennootschapsakte is opgenomen wat iedere vennoot op 1 januari 2001 heeft ingebracht. Door de man is onder meer (tezamen met andere vennoten) ingebracht, voor zijn aandeel: ‘
- Op 28 april 2014 is een recht van tweede hypotheek gevestigd op:
het recht van eigendom met betrekking tot het woonhuis met schuur, loods, erf en tuin staande en gelegen te [adres] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie [perceelnummer 2] , ter grootte van eenentwintig are en tachtig centiare (21a 80 ca).’ De man en de vrouw zijn ieder hoofdelijk schuldenaar ten aanzien van de daarmee verband houdende geldlening van € 100.000,-.
door hen tezamen bewoond registergoed en daarmede verband houdende hypothecaire schulden’- sluit naar het oordeel van het hof in dat licht meer aan bij de stelling van de vrouw dat het gehele kadastrale perceel tot de beperkte gemeenschap behoort dan bij de uitleg van de man dat dit enkel ziet op het woonhuis als gedeelte van het perceel. In dat laatste geval had het meer voor de hand gelegen niet de omschrijving ‘bewoond registergoed’ te gebruiken, maar een meer op deze specifieke situatie toegespitste nadere omschrijving.
kosten van verwerving en de kosten van herstel, verfraaiing en onderhoud van de in de gemeenschap vallende of tot de gemeenschap behorende zaken). Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. In redelijkheid kan de welhaast complete herbouw van de woning in dit geval niet worden gekwalificeerd als kosten van herstel, onderhoud of verfraaiing van die woning. Hoewel er mogelijk een ‘grijs gebied’ is als het gaat om kosten van onderhoud of verfraaiing, is een en ander hier zo rigoureus gebeurd dat dit buiten de reikwijdte van dit artikellid valt. Hier geldt de bepaling uit artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden; de gelden zijn ten goede gekomen aan de beperkte gemeenschap/het vermogen van de vrouw en de man heeft uit dien hoofde een vergoedingsvordering. Artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden laat geen andere uitleg toe dan dat deze nominaal is. Ook de man gaat uit van een nominale vordering. Het hof zal aan deze vergoedingsvordering tegemoet komen door de aldus door hem in de beperkte gemeenschap gestoken gelden in mindering te brengen op de waarde van de te verdelen onroerende zaak. Grief 1 van de man slaagt geheel, grief 2 van de vrouw deels.