ECLI:NL:GHARL:2018:12

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.210.441 en 200.210.445
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Sekeris
  • mr. Eskandari
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zekerheidstelling in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2017. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de kantonrechter, die oordeelde dat de betrokkene geen zekerheid had gesteld voor de betaling van opgelegde administratieve sancties. De betrokkene voerde aan dat hij vanwege zijn financiële situatie niet in staat was om de gevraagde zekerheid te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in beide zaken niet binnen de gestelde termijn zekerheid heeft gesteld en dat zijn financiële middelen ontoereikend zijn. Het hof oordeelt dat de hoogte van de gevraagde zekerheid, zelfs na verlaging tot € 70,- per zaak, een ontoelaatbare beperking vormt van het recht op toegang tot de rechter, zoals gegarandeerd door het EVRM. Het hof vernietigt de beslissingen van de kantonrechter en wijst de zaken terug naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

WAHV 200.210.441 en 200.210.445
2 januari 2018
CJIB 190024391 en 188901567
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissingen
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 6 januari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissingen van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissingen niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissingen van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in beide zaken in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene in beide zaken niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sancties en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2. De betrokkene voert aan dat hij geen zekerheid kan stellen omdat zijn financiële middelen ontoereikend zijn. Hij heeft dit ook in de procedure bij de kantonrechter aangevoerd.
3. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een zekerheidstelling ingevolge de Wahv in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter.
4. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
5. Dit brengt, ook gelet op het arrest van het hof van 17 februari 2014
(gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2014:1139) mee dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
6. Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de Wahv in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
7. De betrokkene heeft in zijn beroepschrift bij de kantonrechter en in nadere correspondentie uitgebreid uiteengezet waarom hij niet in staat is zekerheid te stellen.
Hij heeft daarbij aan de hand van diverse stukken inzage gegeven in zijn financiële situatie. Geconcludeerd moet worden dat de uitgaven voor het levensonderhoud van de betrokkene, vermeerderd met de aflossing van diverse schulden, uitstijgen boven de (zeer beperkte) inkomsten die de betrokkene geniet.
8. Bij de behandeling van de zaken op de openbare zitting van 12 oktober 2016
- waarvoor de betrokkene behoorlijk is opgeroepen - heeft de kantonrechter geoordeeld dat de aangevoerde omstandigheden aanleiding zijn om het bedrag van de zekerheid in beide zaken te verlagen tot € 70,-. De betrokkene is een nadere termijn geboden om die bedragen te voldoen. Bij beslissingen van 6 januari 2017 heeft de kantonrechter vastgesteld dat geen zekerheid is gesteld. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard.
9. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn financiële draagkracht in de weg staat aan het in beide zaken stellen van het volledige bedrag aan zekerheid. Naar het oordeel van het hof kan in dit geval echter ook betaling van de verlaagde zekerheidstelling van € 70,- per zaak in redelijkheid niet van de betrokkene worden verlangd. Gelet op de uiterst beperkte financiële draagkracht van de betrokkene zou dit een ontoelaatbare beperking vormen op het recht tot toegang tot de rechter. De kantonrechter had er daarom in redelijkheid niet van mogen afzien om het bedrag van de zekerheidstelling in beide zaken nog verdergaand te verlagen dan wel op nihil te stellen.
10. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beslissingen niet in stand kunnen blijven. Het hof zal de beslissingen van de kantonrechter vernietigen en de zaken ingevolge het bepaalde in artikel 20d, tweede lid, van de Wahv terugwijzen naar de rechtbank.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissingen en wijst de zaken terug naar de rechtbank Rotterdam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.