In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2017, waarin de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR) een beschikking heeft afgegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 3 te [Z] vastgesteld op € 432.000, na een bezwaarschrift van belanghebbende. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de procedure is er discussie ontstaan over de vraag of een inpandige opname door de taxateur van BSR kan worden aangemerkt als een hoorzitting. Belanghebbende heeft verzocht om een combinatie van de inpandige opname en een hoorzitting, maar de heffingsambtenaar heeft dit geweigerd. Het Hof heeft geoordeeld dat de inpandige opname niet als hoorzitting kan worden aangemerkt, omdat de heffingsambtenaar de procedurele regels heeft gevolgd en de gemachtigde van belanghebbende de mogelijkheid had om zijn opmerkingen later te maken tijdens een hoorzitting. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.