ECLI:NL:GHARL:2018:11232

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
21-000212-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambtenaar en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een politieambtenaar en het voorhanden hebben van een wapen. De mishandeling vond plaats op 25 juli 2017, toen de verdachte, die zich in een psychotische toestand bevond, de politieambtenaar [benadeelde] aanviel. De verdachte heeft de mishandeling bekend, maar voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, deels als gevolg van zijn cocaïnegebruik. Het hof legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een geldboete van €500,- voor het voorhanden hebben van een mes. Daarnaast werd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €990,-, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de verdachte deels verantwoordelijk was voor zijn daden, ondanks zijn psychische toestand, en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling van een ambtenaar in functie en de gevolgen van het gebruik van verdovende middelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000212-18
Uitspraak d.d.: 12 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 4 januari 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, met de parketnummers 08‑730426‑17 en 08-730614-17, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
thans verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 oktober 2018 en 5 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging en tot oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 990,- met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 januari 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen tot een bedrag van € 990,- met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.(zaak met parketnummer 08-730426-17)

hij op of omstreeks 25 juli 2017 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , een ambtenaar, [benadeelde] (brigadier van politie Oost-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door deze [benadeelde] één of meerdere malen (met kracht) op/tegen de borst en/of de heup, althans het (boven)lichaam te trappen en/of te schoppen en/of (vervolgens) (met kracht) in/tegen het gezicht te stompen en/of te slaan.
2 (zaak met parketnummer 08-730614-17 (gevoegd))
hij op of omstreeks 22 september 2017 te [plaats 2] (een) (keuken)mes, zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV (onder 7) van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte wordt onder 1 verweten mishandeling van een politieambtenaar en onder 2 het voorhanden hebben van een wapen (een keukenmes). Verdachte heeft deze feiten bekend, zij het dat door en namens hem ter terechtzitting in hoger beroep wat betreft het onder 1 ten laste gelegde is aangevoerd dat hij aangeefster [benadeelde] niet heeft getrapt en dat hij eerst door aangeefster is aangevallen waarna hij haar uit zelfverdediging heeft teruggeslagen. De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde wegens een geslaagd beroep op noodweer.
Het hof is van oordeel dat dit door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Verdachtes beroep op noodweer wordt verworpen omdat het hof uitgaat van het scenario zoals dat is geschetst door aangeefster [benadeelde] . Aldus is geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangeefster. Aangeefsters verklaring over de feitelijke gebeurtenissen op 25 juli 2017 is niet alleen consistent maar wordt op essentiële punten ondersteund door verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , terwijl verdachtes verklaring geen enkele steun vindt in het strafdossier.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-730426-17 en in de zaak met parketnummer 08-730614-17 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.(zaak met parketnummer 08-730426-17)

hij op 25 juli 2017 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , een ambtenaar, [benadeelde] (brigadier van politie Oost-Nederland), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door deze tegen de borst en de heup te trappen en met kracht in het gezicht te stompen.

2.2 (zaak met parketnummer 08-730614-17 (gevoegd))

hij op 22 september 2017 te [plaats 2] een (keuken)mes, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV (onder 7) van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 (in de zaak met parketnummer 08-730426-17) bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Het onder 2 (in de zaak met parketnummer 08-730614-17) bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het onder 1 bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend, omdat hij op het moment van het begaan van het onder 1 bewezenverklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar was als gevolg van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de situatie waarin verdachte zich ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde bevond hem aanleiding geeft om uit te gaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid en om verdachte dus niet volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Nu het cocaïnegebruik van verdachte mede aan de basis ligt van de bij hem ontstane psychose biedt de jurisprudentie van de Hoge Raad weinig ruimte om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten. [1]
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van de rapportage van I. Hazemeijer, psychiater, van 17 november 2017. Hieruit blijkt onder andere dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, namelijk een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of een andere psychotische stoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne. Deze ziekelijke stoornis was ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde ook aanwezig. Verdachte verkeerde voorafgaand aan het onder 1 bewezenverklaarde in een paranoïde psychotische toestand waardoor hij zijn omgeving, andere mensen en hun gedragingen interpreteerde vanuit zijn achterdocht. Zijn psychische toestand en bewustzijn verkeerde tijdens het onder 1 bewezenverklaarde voorts onder invloed van acuut nierfalen door voorafgaand cocaïnegebruik, nu bij verdachte sprake was van een delier. In een dergelijke delirante toestand heeft verdachte geen invloed op zijn wisselende bewustzijn en gedrag. De psychiater is op basis daarvan van mening dat verdachte voorafgaand aan het onder 1 bewezenverklaarde weliswaar de ongeoorloofdheid heeft kunnen inzien, maar niet in staat is geweest zijn wil in vrijheid, overeenkomstig een dergelijk besef, te bepalen. De psychiater komt differentiaal diagnostisch tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een kwetsbaarheid voor psychose waarbij niet duidelijk is of er primair sprake is van een ontwikkeling die heeft geleid tot schizofrenie of dat de psychosen steeds ingegeven worden door cocaïnegebruik of door een combinatie van beide.
Ter terechtzitting van het hof van 5 december 2018 is I. Hazemeijer ambtshalve opgeroepen en als deskundige ter terechtzitting gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij bij de conclusies in zijn rapportage blijft en hij heeft die conclusies nader toegelicht.
Het hof begrijpt de psychiater aldus dat verdachte ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde verkeerde in een psychose, waarvan de oorzaak in ieder geval deels kan worden toegeschreven aan cocaïnegebruik. Bij verdachte is een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne vastgesteld. Door voorafgaand cocaïnegebruik is bij verdachte acuut nierfalen ontstaan wat geresulteerd heeft in een delier. In een dergelijke delirante toestand heeft verdachte geen invloed op zijn wisselende bewustzijn en gedrag, aldus de psychiater. Voorts heeft de psychiater vastgesteld dat verdachte lijdt aan een kwetsbaarheid voor psychosen.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat het langdurig dan wel overmatig gebruik van cocaïne bij personen met psychosegevoeligheid de kans op het ontstaan van psychosen vergroot. Nu verdachte voorafgaand aan het onder 1 bewezenverklaarde feit, cocaïne heeft gebruikt en de psychotische toestand waarin verdachte verkeerde deels het gevolg is van zijn eigen handelen (te weten het gebruik van cocaïne), kan het onder 1 ten laste gelegde tenminste deels aan hem worden toegerekend. Het hof constateert verder op grond van de inhoud van het politie proces-verbaal dat verdachte op 25 juli 2017 handelingen heeft verricht die duiden op slechts een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Verdachte was zich immers bewust van zijn slechte fysieke toestand op dat moment en reisde met de trein omdat hij dringend medische hulp wilde zoeken bij een ziekenhuis. Aanwijzingen voor een –hooguit – verminderd bewustzijn bij verdachte zijn ook te vinden in de aangifte waarin is vermeld dat verdachte aanvankelijk vriendelijk en meewerkend was en op vordering meteen zijn ID-bewijs ter inzage gaf. Aangeefster verklaart verder dat verdachte meteen vertelde dat hij dringend medische hulp nodig had, dat hij naar [plaats 3] moest en dat hij “iets aan zijn benen had”. Hieruit blijkt, naar het oordeel van het hof, in elk geval in het begin van de interactie tussen verdachte en aangeefster van adequaat reageren door verdachte op vragen en handelingen van aangeefster/verbalisante [benadeelde] .
Het hof houdt verdachte ook daarom in strafrechtelijke zin deels verantwoordelijk voor het onder 1 bewezenverklaarde en is van oordeel dat het onder 1 bewezenverklaarde feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 25 juli 2017 schuldig gemaakt aan een ernstige mishandeling van een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van haar functie. Politieagente [benadeelde] kwam ter plaatse om verdachte, die op dat moment kenmerken vertoonde van een psychose, hulp te verlenen. Verdachte heeft hierop met aanzienlijk fysiek geweld gereageerd door haar tegen haar borst en heup te trappen en met kracht in het gezicht te stompen. Verdachte heeft hiermee aangeefster pijn en letsel toegebracht. Voort is het naar het oordeel van het hof strafverzwarend dat verdachte zijn agressie heeft gericht tegen een politieagente die verdachte juist hulp probeerde te bieden bij de psychose waarin hij zat. Het hof acht het voorts kwalijk dat verdachte ook andere toevallige aanwezigen op het station betrokken heeft bij het incident. Verdachte gedroeg zich – zo volgt uit meerdere getuigenverklaringen – gedurende dit gehele incident agressief.
Voorts heeft verdachte zich op 22 september 2017 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een mes. Verdachte droeg in de binnenzijde van zijn jas een keukenmes bij zich. Verdachte was blootvoets en liep ’s middags op een druk stationsplein terwijl hij Arabische teksten prevelde. Het hof acht dede omstandigheden waaronder verdachte met het mes is aangetroffen zorgelijk en voorts kan het bezit van een mes in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen en onder voormelde omstandigheden een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken.
Anders dan de rechtbank, die verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar heeft verklaard, is het hof – zoals hiervoor is uiteengezet – van oordeel dat het onder 1 bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. Dit brengt mee dat het hof verdachte daarvoor strafrechtelijk verantwoordelijk houdt en aan verdachte ook een straf zal opleggen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 september 2018 volgt – in het voordeel van verdachte – dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweld tegen personen of het bezit of dragen van een wapen.
Voorts betrekt het hof bij de strafoplegging de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die door en namens hem ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Verdachte verblijft sinds 26 juli 2017 in voorlopige hechtenis en in deze periode zijn bij hem geen psychotische episoden (en eventueel daaruit voortvloeiende geweldshandelingen) waargenomen en gemeld door de PI. Verdachte heeft naar eigen zeggen geen psychische klachten, gebruikt geen drugs en de psychiater en psycholoog van de inrichting waar verdachte verbleef, vonden een verblijf op een beschermde afdeling in de PI en het gebruik van medicatie niet noodzakelijk. Verdachte is bereid om na detentie begeleid te worden door de reclassering.
Gelet op al het voorgaande acht het hof ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De oplegging en hoogte van deze gevangenisstraf benadrukt met name de ernst van dit feit, waarbij het voorwaardelijke deel dient om verdachte ervan te weerhouden om gedurende de proeftijd van drie jaren opnieuw strafbare feiten te begaan. Het hof zal hieraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte begeleid wordt door de reclassering.
Gelet op met name de aard en ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de psychische kwetsbaarheid van verdachte, die tot uitdrukking komt in het rapport van psychiater I. Hazemeijer en zijn ter zitting van het hof afgelegde verklaring, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de veiligheid van één of meer personen. Het hof zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarde gelasten.
Het hof zal verdachte ter zake van de onder 2 bewezenverklaarde overtreding veroordelen tot een geldboete van €500,- subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
Het hof stelt vast dat verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit sinds 26 juli 2017 tot op heden, in het kader van de voorlopige hechtenis, detentie heeft ondergaan. Nu het hof tot de oplegging van een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit dan de reeds ondergane detentie in voorlopige hechtenis, heft het hof het bevel tot voorlopige hechtenis op en stelt verdachte onmiddellijk in vrijheid. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 990,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. [benadeelde] heeft immers lichamelijk letsel opgelopen in de zin van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, nu zij ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde een hersenschudding en gekneusde ribben heeft opgelopen. Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 62, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 (met parketnummer 08-730426-17) en onder 2 (met parketnummer 08-730614-17) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 (met parketnummer 08-730426-17) en onder 2 (met parketnummer 08-730614-17) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit tot een
geldboetevan
€500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 (in de zaak met parketnummer 08-730426-17) bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 990,- (negenhonderdnegentig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 (in de zaak met parketnummer 08‑730426‑17) bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 990,- (negenhonderdnegentig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2017 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 12 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.J. Hofstra en mr. K.M. Diender zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 december 2018.
Tegenwoordig:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. J. Zijlstra, advocaat-generaal,
mr. C.J. Broersma, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 december 2018.
Tegenwoordig:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. J. Zijlstra, advocaat-generaal,
mr. C.J. Broersma, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797,