ECLI:NL:GHARL:2018:1120

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
200.217.392/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en de impact op de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarigen, geboren in 2010. De ouders, de vader en de moeder, zijn gescheiden en hebben sinds de geboorte van de kinderen een conflictueuze relatie. De vader heeft sinds de scheiding nauwelijks contact met de kinderen gehad, en eerdere verzoeken tot eenhoofdig gezag zijn afgewezen. De moeder heeft in het verleden meerdere aangiftes gedaan tegen de vader wegens bedreiging, wat heeft geleid tot betrokkenheid van hulpinstanties.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen, wat heeft geleid tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag onwerkbaar is. De vader heeft herhaaldelijk hulpverlening afgewezen en er is geen vertrouwen dat hij in de toekomst zal veranderen. De moeder heeft inmiddels een stabiele situatie gevonden voor de kinderen in [B], waar zij meer rust ervaart. Het hof oordeelt dat het beëindigen van het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is, en dat de moeder alleen belast wordt met het ouderlijk gezag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.392/01
(zaaknummer rechtbank C/08/196371 / FA RK 17-55)
beschikking van 30 januari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.F. Roza te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolff te Zwolle.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 17 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 juni 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Roza van 8 juli 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Roza van 12 juli 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Roza van 22 juli 2017 met productie(s);
- een faxbericht van mr. Roza van 18 december 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad heeft zich voorafgaand aan de zitting telefonisch afgemeld.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van de tweeling:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2010 te [A] , en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010 te [A] (hierna ook: de kinderen), over wie zij van 14 januari 2011 tot de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking - gezamenlijk het gezag uitoefenden. De ouders zijn uit elkaar gegaan toen de kinderen een jaar oud waren. Sindsdien heeft de vader, afgezien van de periode van september 2012 tot juni 2013 onder begeleiding via [C] , geen contact meer met de kinderen gehad.
3.2
Bij beschikking van 18 maart 2016 is een eerder verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag afgewezen.
3.3
Bij afzonderlijke beschikking van 17 maart 2017 is een (hernieuwd) verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen en is aan de moeder een informatieplicht opgelegd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de moeder met ingang van 17 maart 2017 alleen belast is met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en is aan de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen naar [B] .
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 maart 2017. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt de beschikking van 17 maart 2017 te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek tot het belasten van de moeder met het eenhoofdig gezag en/of het verlenen van de vervangende toestemming wordt afgewezen.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt de beschikking van 17 maart 2017 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Uit de stukken blijkt dat de relatie van de ouders in de tijd dat zij nog samen waren, althans sinds de geboorte van de tweeling, zeer conflictueus was. Bij de beëindiging van deze relatie heeft de moeder met de kinderen haar toevlucht genomen tot de (vrouwen)opvang van het Leger des Heils. Kort na de relatiebreuk heeft de moeder meerdere aangiftes gedaan wegens onder meer bedreiging door de vader. Zodoende is destijds het [D] betrokken geraakt bij het gezin. In dat kader gold een plan van aanpak Huiselijk Geweld en maakte de moeder gebruik van een [E] -alarmsysteem.
5.3
De raad concludeerde in zijn eerste rapport van 21 januari 2013 reeds dat de ouders niet in staat waren met elkaar te communiceren en dat zij geen vertrouwen in elkaar hadden. Destijds was een hulpverleningstraject gaande om het vertrouwen in elkaar weer op te bouwen en de communicatie te verbeteren zodat de ouders uitvoering konden geven aan het gezamenlijk gezag. Ondanks dat de vader van mening was dat hij geen hulp nodig had om zijn emoties onder controle te krijgen en te houden, was hij wel akkoord gegaan met een verwijzing naar [F] (behandeling voor mensen met grensoverschrijdend gedrag), teneinde het contact met de kinderen te kunnen onderhouden en van daaruit de relatie met de moeder te verbeteren.
5.4
In het daaropvolgende raadsrapport van 6 juni 2013 wordt vermeld dat [F] de raad na een tweetal intakegesprekken op 11 februari 2013 heeft bericht dat diagnostisch sprake lijkt te zijn van een sterk affectief verwaarloosde man met een beperkte intelligentie, waarbij sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Het krampachtig omgaan met afspraken en het bij herhaling willen bewijzen van zijn gelijk op dwingende wijze is voor hem een manier om grip te houden op zichzelf. Hij heeft niet door hoe hij overkomt op anderen waardoor hij uiteindelijk in conflict blijft komen met zijn omgeving.
De classificatie volgens DSM IV is o.a. een antisociale persoonlijkheidsstoornis, aldus
[F] op 11 februari 2013. Aan de vader is voorgesteld een proefbehandeling te doen van vijf sessies gericht op het verkennen van de mogelijkheden tot behandeling.
5.5
[F] heeft de raad vervolgens op 14 mei 2013 bericht dat de vader zeven keer is geweest. De vader bleek volhardend in zijn standpunt dat hij geen hulp nodig heeft, omdat in zijn ogen geen verband bestaat tussen de problemen met de moeder en zijn rol als vader. De vader voelt zich hierin dusdanig miskend dat hierdoor nader onderzoek niet mogelijk is gebleken, aldus [F] . Bij deze stand van zaken zag de raad in zijn eindrapport van
6 juni 2013 geen mogelijkheden voor een zelfstandige zorgregeling, aangezien hulp voor de vader noodzakelijk werd geacht om het contact tussen hem en de kinderen veilig te laten verlopen. De raad concludeerde destijds dat de vader hulp nodig heeft bij:
- het op adequate wijze leren uiten van emoties;
- beheersen van zijn boosheid, ook wanneer hij de benadering van de ander naar hem toe als onrechtvaardig ervaart;
- het leren loslaten van zijn teleurstelling en pijn vanuit de relatie met de moeder als
ex-partner en
- het leren communiceren met de moeder als ouder van de kinderen.
5.6
Genoemd advies van de raad is op 3 december 2013 overgenomen door de rechtbank. Naast het feit dat het verzoek van de vader alleen met het gezag te worden belast werd afgewezen, overwoog de rechtbank dat een zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen niet mogelijk is zolang de vader zijn gedrag niet verandert, hulpverlening afwijst en hij niet inziet wat het effect is van zijn gedrag op anderen, met name de minderjarigen. Nadat het hof ter zitting van 19 juni 2014 was gebleken dat de vader nog steeds niet, althans onvoldoende, gemotiveerd was om ten aanzien van zijn gedragingen te veranderen c.q. hulp te aanvaarden, is deze beslissing op 15 juli 2014 in hoger beroep bekrachtigd. Daarbij was het hof - met de raad - van oordeel dat de vader er goed aan zou doen om aan zichzelf (te weten: zijn gedragingen) te gaan werken, meer in het bijzonder in het leren omgaan met de omgeving van de kinderen, zodat er in de toekomst ruimte kon ontstaan voor omgang tussen hem en de kinderen.
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling van het eerdere verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag op 23 februari 2016 leek sprake van een positieve kentering in het gedrag en de opstelling van de vader, reden waarom de rechtbank dat verzoek op 18 maart 2016 heeft afgewezen. Zoals in de bestreden beschikking is overwogen heeft de vader dit niet waargemaakt. Hij blijft weigerachtig hulp te zoeken voor zijn aandeel in de problematische communicatie met de moeder (over de kinderen). Zowel ter zitting in eerste aanleg als in hoger beroep ontkent de vader nog steeds dat hij hulp nodig heeft. Een persoonlijkheids-onderzoek wijst hij bij herhaling van de hand. Hij legt de oorzaak van het ontbreken van zijn contact met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] volledig bij de moeder.
5.8
Het hof stelt vast dat de verstandhouding tussen de vader en de moeder sinds hun relatiebreuk, thans ruim zes jaar geleden, onverminderd slecht is. De laatste jaren communiceren zij nagenoeg helemaal niet meer met elkaar. Enkel daardoor is de situatie rondom de kinderen al enige tijd relatief rustig. Echter, wanneer de ouders elkaar (via de rechter) treffen is immer sprake van hoogoplopende spanningen. Dat heeft het hof ter zitting ook zelf kunnen waarnemen. De vader liet daar veel boosheid jegens de moeder zien.
5.9
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ouders als ex-partners van meet af aan niet in staat zijn geweest tot een behoorlijke gezamenlijke uitoefening van het gezag. Beslissingen van enig belang over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen zij immers niet in gezamenlijk overleg nemen. Evenmin zijn de vader en de moeder in staat gebleken vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. Eerder is gepoogd om deze impasse met hulpverlening te doorbreken. Dat is echter niet gelukt. Het resultaat is dat na zes jaar nog steeds een minimale basis voor gedeeld gezag ontbreekt. Dat leidt tot een onwerkbare situatie. Nu de vader in al die jaren meermaals en vanuit verschillende disciplines tevergeefs is opgeroepen om hulpverlening te zoeken en te accepteren, valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen. Gegeven de eerdere loze toezeggingen van de vader heeft het hof geen vertrouwen in zijn thans, overigens slechts bij monde van zijn advocaat, geuite bereidheid om mee te werken aan bemiddeling door de raad. Bovendien lijkt bemiddeling weinig zin te hebben zolang bij de vader geen verdere hulpverlening aanwezig is.
Overigens merkt het hof op dat het gezamenlijk gezag weliswaar sinds de afwijzende beslissing van 18 maart 2016 als gevolg van het totale gebrek aan communicatie tussen de ouders niet direct van negatieve invloed is geweest op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , zoals de vader heeft aangevoerd, maar het hof acht de praktische onuitvoerbaarheid van het gezamenlijk gezag zoals die bestond tot de bestreden beschikking zodanig ondermijnend voor de veilige ontwikkeling van de kinderen dat gezamenlijk gezag reeds daarom niet in het belang van de kinderen is. Illustratief in dit verband is dat de ouders in die betreffende periode, juist door hun gebrek aan rechtstreekse communicatie (tot voor kort waren zij niet eens op de hoogte van elkaars (e-mail)adresgegevens), onderling niet in staat zijn gebleken om binnen een passende termijn nieuwe identiteitsbewijzen voor de kinderen in orde te maken. Wat er ook zij van de exacte reden van de ontstane vertraging, feit is en blijft dat het vijf maanden heeft moeten duren voordat de ouders een betrekkelijk overzichtelijke (gezags)kwestie als het regelen van identiteitspapieren (via hun advocaten) hebben opgelost. Zo weinig gezamenlijke slagvaardigheid acht het hof een contra-indicatie voor gezamenlijk gezag.
5.1
Daarbij komt dat de moeder en de kinderen op basis van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking in de zomer van 2017 zijn verhuisd naar [B] . Het gaat daar goed met de kinderen. Zij ervaren rust in hun nieuwe woon-, gezins- en schoolsituatie. De moeder leefde in [A] als gevolg van de nabijheid van de vader onder voortdurende hoogspanning. In [B] ervaart zij meer rust en sindsdien is voor haar ruimte ontstaan om aan haar trauma's te werken. In verband met het (onbehandelde) ontvlambare gedrag van de vader kan van de moeder, gelet op de stress die dat bij haar teweegbrengt, niet worden gevergd dat zij met de vader in gesprek gaat over gezagsbeslissingen aangaande de kinderen. Voor het hof is voldoende vast komen te staan dat, als het gezamenlijk gezag van de ouders zou herleven, dat voor de moeder zodanig veel stress oplevert dat de kinderen daar ook onder zullen lijden. Nu de moeder al jaren de volledige verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zonder de vader draagt, zijn haar welbevinden en persoonlijke ontwikkeling van directe invloed op de kinderen. Gelet op de belaste voorgeschiedenis van de nog maar net zeven jaar oude kinderen mag de door het gezin van de moeder onlangs gevonden stabiele basis niet verder verstoord worden.
5.11
Alles overziend is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft belast. Anders dan de rechtbank baseert het hof dit oordeel niet zozeer op artikel 1:253n onder a BW, maar acht het wijziging van het gezag op basis van al het vorenstaande anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk (artikel 1:253n onder b BW). In het dictum zal het hof (anders dan de rechtbank) expliciet opnemen dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd.
5.12
Gelet op de beslissing over het gezag had en heeft de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen geen toestemming van de vader meer nodig. De door de rechtbank op dit punt gegeven toestemming was niet noodzakelijk. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen. Voor zover de grief van de vader betrekking heeft op de vervangende toestemming voor de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [B] kan deze verder onbesproken blijven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Nu het dictum inzake de gezagsbeslissing dient te worden aangepast, alsmede gelet op hetgeen hiervoor omtrent de vervangende toestemming is overwogen, zal het hof de beschikking op formele gronden vernietigen en opnieuw beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep en met vernietiging van de bestreden beschikking:
beëindigt het gezamenlijk gezag over:
[de minderjarige1] , geboren te [A] [in] 2010;
[de minderjarige2] , geboren te [A] [in] 2010;
bepaalt dat de moeder alleen is belast met het ouderlijk gezag over voornoemde kinderen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.A. Vermeulen en
S. Rezel, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 30 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.