Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
17 november 2015, 24 mei 2016, 4 juli 2017 en 5 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- alsnog de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform hetgeen de man in het lichaam van het beroepschrift heeft verzocht;
5.De motivering van de beslissingDe journaalberichten van 7 september 2018
De inboedel van de bedrijfswoning
Het bedrag van € 38.689,-
28 oktober 2013 met productie(s) overgelegd. Bij dit journaalbericht zijn als productie
21 overgelegd afschriften van de toprekening. Op het afschrift van de toprekening van
6 maart 2012 wordt een 'vorig saldo' vermeld van € 77.378,18 en een 'nieuw saldo' van
€ 38.689,18. Tevens staat op dit overzicht een afboeking vermeld op 8 februari 2012 van
€ 38.689,-, onder de omschrijving "Overboeking naar Betaalrekening [00001] ", en is daarbij met pen geschreven: "helft spaargeld van [verweerster] ".
€ 38.692,27 onder de omschrijving "Overboeking naar Betaalrekening [00001] ", waarbij met pen is geschreven "helft spaargeld van [verzoeker] ".
€ 38.689,- en aan de man een bedrag van € 38.692,27. Nu de man ter zitting heeft erkend dat hij bij uitsluiting van de vrouw de beschikking heeft gekregen over de betaalrekening (het hof begrijpt in elk geval vanaf 26 maart 2012), op welke rekening zijn aandeel in het saldo van de toprekening is gestort, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:394 lid 2 BW. De door de man verzochte verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden redelijk om bij toedeling van de betaalrekening en de toprekening aan de man uit te gaan van de saldi op 26 maart 2012. Uit de overgelegde stukken blijkt niet hoe hoog het saldo van de betaalrekening per 26 maart 2012 was, zodat niet kan worden vastgesteld of de vrouw uit dien hoofde nog een vergoedingsrecht heeft op de man. Dat dient naar het oordeel van het hof voor rekening en risico te blijven van de vrouw, gelet op de wijze waarop zij zonder overleg met de man tot verdeling van het saldo van de toprekening is overgegaan per 26 maart 2012. Dat de vrouw dit zoals zij stelt heeft gedaan omdat de man het contante geld dat partijen in huis hadden zou hebben laten verdwijnen, doet daar - wat daar ook van zij - niet aan af. Bij de bestreden beschikking van 5 december 2017 is het saldo van de betaalrekening per 3 augustus 2012 van € 3.391,21 en het saldo van de toprekening per 3 augustus 2012 van € 450,20 tussen partijen verrekend. Die beslissing kan gelet op het vorenstaande niet in stand blijven. Het hof zal onderdeel 3.4 van de bestreden beschikking vernietigen, de toprekening en de betaalrekening per 26 maart 2012 toedelen aan de man en verstaan dat partijen in verband hiermee over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
€ 3.367,85, is in hoger beroep niet in geschil dat de helft van dit saldo, oftewel een bedrag van (afgerond) € 1.684,- toekomt aan de man. Nu bij de bestreden eindbeschikking van
5 december 2017, zoals blijkt uit rechtsoverweging 2.11, één te vergoeden bedrag is vastgesteld voor zowel deze rekening als de toprekening en de betaalrekening, zal het hof in het dictum van deze beschikking bepalen dat de vrouw in verband met de (niet in geschil zijnde) toedeling aan haar van de bankrekening bij de ING Bank met rekeningnummer
een bedrag aan de man dient te vergoeden van € 1.684,-.
26 maart 2012 en 3 augustus 2012 dienen te komen in deze procedure niet aan het hof voorligt, zal het hof daarover geen oordeel geven.
De echtelijke woning
[C] van [D] Makelaardij) niet tot een waardebepaling is kunnen komen die hier tegenover gesteld had kunnen worden.
17 november 2015 ten onrechte de heer [C] van [D] Makelaardij in plaats van [H] tot deskundige heeft benoemd. De man voert daartoe aan dat partijen op 11 mei 2015 zijn overeengekomen dat [H] de taxatie zou verzorgen. De rechtbank heeft bij de beslissing om de heer [C] van [D] Makelaardij te benoemen overwogen dat gebleken is dat [H] uitsluitend taxaties verricht van bedrijfspanden. Volgens de man is de echtelijke woning een bedrijfspand en is bij [H] bijzondere kennis en deskundigheid aanwezig voor de taxatie van deze woning, die volgens de man aardbevingsschade en constructieschade heeft en waarvan de grond, evenals die van het bij de woning behorend bosperceel, vervuild is. De man stelt dat de heer [C] van [D] Makelaardij bij de taxatie geen rekening heeft willen houden met de ernstig vervuilde grond onder de echtelijke woning en dat hij heeft geweigerd de schuur in de taxatie te betrekken. De omstandigheid dat de man kritisch is en (aanvullende) vragen stelt, rechtvaardigt volgens hem niet dat de heer [C] van [D] Makelaardij de opdracht aan de rechtbank heeft teruggegeven. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ontbreken van een waardebepaling van [D] Makelaardij aan hem is te wijten.
mr. [L] te [M] als deskundigen moeten worden benoemd.
5 december 2017 op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, uitgegaan van een waarde van de echtelijke woning van € 400.000,- zoals blijkt uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport van Makelaardij [G] van
29 augustus 2016. In aanvulling hierop overweegt het hof nog het volgende.
gezegd - vanwege onvoldoende deskundigheid geen vertrouwen had in de heer [C] van [D] Makelaardij en daarom geen medewerking heeft verleend aan de door de rechtbank gelaste taxatie. Het hof is echter, evenals de rechtbank, van oordeel dat het ondanks deze bezwaren van de man, gelet op het bepaalde in artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op zijn weg had gelegen om wel mee te werken aan de taxatie. Zoals opgenomen onder 3.13 in het dictum van de beschikking van de rechtbank van 17 november 2015, had de man gelegenheid om opmerkingen over het concept rapport te maken. Bovendien zou de man in het vervolg van de procedure ook bij de rechtbank nog gelegenheid krijgen om zich over het definitieve taxatierapport uit te laten (3.14 van het dictum in voornoemde beschikking). Op die wijze had hij naar het oordeel van het hof zijn bezwaren naar voren dienen te brengen. Nu de man geen medewerking heeft verleend aan het door de rechtbank gelaste deskundigenonderzoek, stond het de rechtbank vrij om met toepassing van artikel 198 lid 3 Rv de gevolgtrekkingen te maken die de rechtbank geraden achtte.
De bedrijfswoning aan de [b-straat 2] te [A]
€ 180.000,- zoals blijkt uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport van Makelaardij [G] van 30 november 2016.
€ 200.000,- zoals bepaald in het kader van de overname van de v.o.f., volgt het hof de man daarin niet. Het door de vrouw overgelegde taxatierapport van Makelaardij [G] is van latere datum, zodat daarvan zal worden uitgegaan.
De vennootschap onder firma
25 november 2015 de v.o.f. van partijen is ontbonden en dat is bepaald dat de vrouw gerechtigd is de onderneming alleen en voor eigen rekening en risico voort te zetten, onder de gehoudenheid de man het hem - nader te bepalen overeenkomstig de vennootschapsovereenkomst toekomend aandeel uit te keren. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld en deze is derhalve onherroepelijk. Uit de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat zij het erover eens zijn dat in de onderhavige procedure geen beslissing had behoeven te worden genomen over de v.o.f. De man verzoekt de beschikking van de rechtbank te vernietigen op dat punt en dat is door de vrouw niet betwist. Het hof zal de eindbeschikking van de rechtbank daarom vernietigen voor zover daarbij is beslist over de toedeling van de v.o.f.
6.De beslissing
5 december 2017, voor zover het de toedeling van de vennootschap onder firma [B] V.O.F. aan de vrouw betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende, wijst het inleidend verzoek daartoe af;
5 december 2017, voor zover het onderdeel 3.4 van het dictum betreft en in zoverre opnieuw beschikkende: