ECLI:NL:GHARL:2018:11118

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
200.248.604
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en het beroep op de hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de appellant, die eerder door de rechtbank Overijssel was afgewezen. De appellant, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 37.675,41, heeft in hoger beroep verzocht om alsnog toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, omdat hij abonnementen had afgesloten met de intentie deze door te verkopen, wat leidde tot nieuwe schulden.

Het hof heeft echter vastgesteld dat de meeste schulden aan telefoonproviders langer dan vijf jaar geleden zijn ontstaan en daarom niet meegewogen hoeven te worden in de beoordeling van de goede trouw. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van de appellant, die zijn ontstaan door de vuurwerkramp in Enschede, en de begeleiding die hij ontvangt. Het hof concludeert dat de appellant voldoende stappen heeft gezet om zijn financiële situatie te stabiliseren en dat hij in staat is om te voldoen aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard voor de appellant, waarmee het beroep op de hardheidsclausule slaagde. Deze uitspraak benadrukt het belang van persoonlijke omstandigheden en de rol van begeleiding in het proces van schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.248.604
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C/08/222318/ FT RK 18/929)
arrest van 20 december 2018
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. T. Şeker,

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 oktober 2018 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 26 oktober 2018 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 oktober 2018. [appellant] heeft het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat hij alsnog wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en van de brieven met bijlage(n) van 30 oktober 2018, 8 november 2018 en 13 november 2018 van mr. Şeker.
2.3
De mondelinge behandeling die aanvankelijk was bepaald op 22 november 2018 maar op verzoek van het hof is aangehouden heeft plaatsgevonden op 13 december 2018.
Bij deze behandeling is [appellant] verschenen, vergezeld van [werknemer zorginstantie] , werkzaam bij [naam zorginstantie] en collega van de vaste begeleidster van [appellant] , [collega begeleider appellant] , en bijgestaan door mr. Şeker. Ook is namens de op 4 oktober 2016 benoemde beschermingsbewindvoerder Stadsbank Oost-Nederland [beschermingsbewindvoerder] verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] is geboren op [geboortedatum] . Op 13 mei 2000 zijn bij de vuurwerkramp in Enschede zijn [familielid 1] , [familielid 2] en [familielid 3] omgekomen. [appellant] woont sinds 2000, met uitzondering van 2014 tot juni 2016 (in welke periode hij een huurwoning had), in bij zijn vader.
was in het verleden werkzaam als taxichauffeur. Ongeveer drie à vier jaar geleden heeft hij volgens zijn ter zitting in hoger beroep gegeven verklaring voor het laatst gewerkt. In verband met psychische en lichamelijke klachten is hij volledig afgekeurd en ontvangt hij een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten).
Naast de door [naam zorginstantie] geboden wekelijkse begeleiding staat [appellant] onder behandeling van een psycholoog/psychiater van I-Psy (Interculturele Psychiatrie).
3.2
De schuldenlast van [appellant] bedraagt volgens de bij het verzoekschrift Wsnp ex art. 284 Fw van 30 augustus 2018 gevoegde crediteurenlijst in totaal € 37.675,41.
Tot deze schuldenlast behoren onder meer schulden aan Vodafone/Libertel van € 1.969,60, KPN van € 1.664,24, Ziggo Services B.V. van € 302,16 en € 98,96, T-Mobile Netherlands van € 4.880,62, € 1.200,87, € 1.974,64, € 707,- en € 4.601,46, Woningstichting De Woonplaats van € 2.514,55 en de Belastingdienst van in totaal € 4.575,27 (waaronder huurtoeslag 2014, € 1.548,97, huurtoeslag 2015, € 1.160,-, en huurtoeslag 2016, € 889,30).
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De door [appellant] ontstane schulden aan T-Mobile, KPN en Vodafone/Libertel zijn ontstaan in strijd met goede trouw. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij abonnementen heeft afgesloten om de telefoons vervolgens door te verkopen met, naar wordt aangenomen, de bedoeling contante gelden te genereren. [appellant] wist, dan wel behoorde te weten, op het moment dat hij de abonnementen afsloot dat hij niet in staat was de aan deze abonnementen verbonden maandelijkse lasten te voldoen en dat dientengevolge nieuwe schulden zouden ontstaan. Weliswaar stelt [appellant] dat het hierbij om ‘oude’ schulden gaat, maar dat blijkt niet uit het verzoekschrift. Slechts ten aanzien van de schuld aan Vodafone/Libertel is aan de hand van de ter zitting overgelegde schuldbewijzen aannemelijk geworden dat deze schuld op 25 augustus 2000 is ontstaan. Ten aanzien van de schulden aan T-Mobile, voor zover gelegen binnen de zogeheten vijfjaarstermijn, en KPN is dit niet aannemelijk gemaakt, aldus
de rechtbank.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] noch de beschermingsbewindvoerder ter zitting het grote verschil tussen de totale schuldenlast, zoals deze in de overzichten van het verzoekschrift en de boedelbeschrijving staan vermeld, duidelijk kunnen verklaren. Volgens de beschermingsbewindvoerder is de opgave in het verzoekschrift juist. [appellant] stelt dat de belastingschuld, zoals deze in het overzicht bij de boedelbeschrijving staat vermeld, in verband met het (alsnog) doen van aangifte is verlaagd en dat hij deze schuld niet heeft afgelost. Door het ontbreken van een concrete onderbouwing heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of [appellant] al dan niet door het aflossen van deze schuld andere schulden onbetaald heeft moeten laten en dus achtte zij niet aannemelijk geworden dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van die schulden te goeder trouw is geweest.
3.4
Het hof is van oordeel dat [appellant] wat betreft zijn schulden aan de diverse telefoonproviders voldoende gedocumenteerd aannemelijk heeft gemaakt dat deze schulden, met uitzondering van de schuld aan KPN uit 2015, langer dan vijf jaar geleden zijn ontstaan en dat die schulden daarom bij de beoordeling van zijn goede trouw buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Met betrekking tot de over 2014, 2015 en 2016 door de Belastingdienst van [appellant] teruggevorderde huurtoeslag en de met de huurwoning verband houdende schuld aan De Woonplaats (in rekening gebrachte herstelkosten na zijn vertrek uit die woning in juni 2016), heeft [appellant] geen overtuigende argumenten aangevoerd op basis waarvan zijn goede trouw kan worden aangenomen.
Gelet op het bij [appellant] vastgestelde IQ van 65, in samenhang met zijn langdurige, mede met de gevolgen van de vuurwerkramp verband houdende, psychische en lichamelijke klachten (die tot volledige afkeuring hebben geleid), is het hof echter wel van oordeel dat de mate waarin [appellant] het ontstaan en onbetaald laten van deze - en ook andere - schulden kan worden verweten de nodige nuancering behoeft. Deze nuancering reikt echter niet zover dat [appellant] op basis daarvan tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten. Het hof zal daarom beoordelen of [appellant] op grond van zijn subsidiaire verzoek op grond van artikel 288 lid 3 Fw (de hardheidsclausule) voor die regeling in aanmerking kan komen.
3.5
Het hof is van oordeel dat het beroep op de hardheidsclausule dat [appellant] heeft gedaan slaagt. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.
[appellant] heeft in het verleden ingezien dat hij afhankelijk is van hulp op meerdere terreinen. Deze hulp is ook ingeschakeld. Gebleken is dat [appellant] al voor het in oktober 2016 ingestelde beschermingsbewind door maatschappelijk werk werd ondersteund. [appellant] krijgt wekelijks begeleiding van [naam zorginstantie] bij het op orde houden van zijn administratie en het aanbrengen van structuur in zijn leven. Zijn begeleidster heeft regelmatig contact met de beschermingsbewindvoerder. De aan [appellant] geboden begeleiding heeft aantoonbaar positieve invloed gehad op de belangrijke terreinen van zijn leven. Ook volgens de ter zitting in hoger beroep door de beschermingsbewindvoerder gegeven verklaring is de financiële situatie van [appellant] stabiel en zijn er (nagenoeg) geen nieuwe schulden ontstaan. Het hof acht dit, mede op basis van de ter zitting gegeven toelichting op (het ontstaan van) diverse schulden en de overgelegde stukken, voldoende aannemelijk.
Aldus is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen en dat hij een zekere (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt, die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht, een en ander in de zin van artikel 288 lid 3 Fw.
Mede gelet op het huidige aanwezige vangnet voor [appellant] , is ook voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zal kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hierbij gaat het hof er vanuit dat [appellant] de thans aan hem geboden hulp en begeleiding zal blijven aanvaarden.
3.6 Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 oktober 2018 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant] .
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, H. Wammes en A.S. Gratama, en is op
20 december 2018 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.