Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.2. Het geding in hoger beroep
Bij deze behandeling is [appellant] verschenen, vergezeld van [werknemer zorginstantie] , werkzaam bij [naam zorginstantie] en collega van de vaste begeleidster van [appellant] , [collega begeleider appellant] , en bijgestaan door mr. Şeker. Ook is namens de op 4 oktober 2016 benoemde beschermingsbewindvoerder Stadsbank Oost-Nederland [beschermingsbewindvoerder] verschenen.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
was in het verleden werkzaam als taxichauffeur. Ongeveer drie à vier jaar geleden heeft hij volgens zijn ter zitting in hoger beroep gegeven verklaring voor het laatst gewerkt. In verband met psychische en lichamelijke klachten is hij volledig afgekeurd en ontvangt hij een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten).
Naast de door [naam zorginstantie] geboden wekelijkse begeleiding staat [appellant] onder behandeling van een psycholoog/psychiater van I-Psy (Interculturele Psychiatrie).
Tot deze schuldenlast behoren onder meer schulden aan Vodafone/Libertel van € 1.969,60, KPN van € 1.664,24, Ziggo Services B.V. van € 302,16 en € 98,96, T-Mobile Netherlands van € 4.880,62, € 1.200,87, € 1.974,64, € 707,- en € 4.601,46, Woningstichting De Woonplaats van € 2.514,55 en de Belastingdienst van in totaal € 4.575,27 (waaronder huurtoeslag 2014, € 1.548,97, huurtoeslag 2015, € 1.160,-, en huurtoeslag 2016, € 889,30).
Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
De door [appellant] ontstane schulden aan T-Mobile, KPN en Vodafone/Libertel zijn ontstaan in strijd met goede trouw. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij abonnementen heeft afgesloten om de telefoons vervolgens door te verkopen met, naar wordt aangenomen, de bedoeling contante gelden te genereren. [appellant] wist, dan wel behoorde te weten, op het moment dat hij de abonnementen afsloot dat hij niet in staat was de aan deze abonnementen verbonden maandelijkse lasten te voldoen en dat dientengevolge nieuwe schulden zouden ontstaan. Weliswaar stelt [appellant] dat het hierbij om ‘oude’ schulden gaat, maar dat blijkt niet uit het verzoekschrift. Slechts ten aanzien van de schuld aan Vodafone/Libertel is aan de hand van de ter zitting overgelegde schuldbewijzen aannemelijk geworden dat deze schuld op 25 augustus 2000 is ontstaan. Ten aanzien van de schulden aan T-Mobile, voor zover gelegen binnen de zogeheten vijfjaarstermijn, en KPN is dit niet aannemelijk gemaakt, aldus
de rechtbank.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] noch de beschermingsbewindvoerder ter zitting het grote verschil tussen de totale schuldenlast, zoals deze in de overzichten van het verzoekschrift en de boedelbeschrijving staan vermeld, duidelijk kunnen verklaren. Volgens de beschermingsbewindvoerder is de opgave in het verzoekschrift juist. [appellant] stelt dat de belastingschuld, zoals deze in het overzicht bij de boedelbeschrijving staat vermeld, in verband met het (alsnog) doen van aangifte is verlaagd en dat hij deze schuld niet heeft afgelost. Door het ontbreken van een concrete onderbouwing heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of [appellant] al dan niet door het aflossen van deze schuld andere schulden onbetaald heeft moeten laten en dus achtte zij niet aannemelijk geworden dat [appellant] ten aanzien van het onbetaald laten van die schulden te goeder trouw is geweest.
Met betrekking tot de over 2014, 2015 en 2016 door de Belastingdienst van [appellant] teruggevorderde huurtoeslag en de met de huurwoning verband houdende schuld aan De Woonplaats (in rekening gebrachte herstelkosten na zijn vertrek uit die woning in juni 2016), heeft [appellant] geen overtuigende argumenten aangevoerd op basis waarvan zijn goede trouw kan worden aangenomen.
Gelet op het bij [appellant] vastgestelde IQ van 65, in samenhang met zijn langdurige, mede met de gevolgen van de vuurwerkramp verband houdende, psychische en lichamelijke klachten (die tot volledige afkeuring hebben geleid), is het hof echter wel van oordeel dat de mate waarin [appellant] het ontstaan en onbetaald laten van deze - en ook andere - schulden kan worden verweten de nodige nuancering behoeft. Deze nuancering reikt echter niet zover dat [appellant] op basis daarvan tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten. Het hof zal daarom beoordelen of [appellant] op grond van zijn subsidiaire verzoek op grond van artikel 288 lid 3 Fw (de hardheidsclausule) voor die regeling in aanmerking kan komen.
Aldus is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen en dat hij een zekere (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt, die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht, een en ander in de zin van artikel 288 lid 3 Fw.
3.6 Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
4.De beslissing
20 december 2018 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.