ECLI:NL:GHARL:2018:11114

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
200.218.886
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinder- en partneralimentatie en verdeling van huwelijksvermogen met toepassing van Iers recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinder- en partneralimentatie en de verdeling van het huwelijksvermogen tussen partijen, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om een verhoging van de partneralimentatie en een bijdrage in de kosten van de kinderen. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij hij onder andere verzocht om de partneralimentatie te verlagen en de vrouw te veroordelen tot afgifte van bepaalde inboedelgoederen. Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 510,- per kind per maand, met ingang van 4 april 2017, en heeft de verzoeken van de vrouw tot verhoging van de alimentatie afgewezen. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de verdeling van het huwelijksvermogen dient te geschieden naar Iers recht, waarbij een 'clean break' wordt toegepast. De man is verplicht om een bedrag van € 100.000,- aan de vrouw te betalen voor haar levensonderhoud. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.218.886 en 200.218.888
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 385708 en 409831)
beschikking van 20 december 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] , [Land]
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Boender-Radder te Den Haag,
voor zich en namens
[naam kind 1]
wonende te [woonplaats] , [Land] ,
en
[naam kind 2]
wonende te [woonplaats] , [Land] ,
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.L.M. Smeets te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 november 2015, 16 februari 2016 en 4 april 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 8, ingekomen op 29 juni 2017;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en
met 23;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 9 tot en met 25;
- een journaalbericht van mr. Boender-Radder van 19 oktober 2017 met twee machtigingen;
- een journaalbericht van mr. Smeets van 5 april 2018 met producties 24 tot en met 45;
- een journaalbericht van mr. Boender-Radder van 5 april 2018 met bijlage (brief in verband
met meenemen deskundige);
- een journaalbericht van mr. Boender-Radder van 6 april 2018 met akte houdende nadere
uitlatingen tevens houdende vermeerdering c.q. wijziging van verzoeken, met producties 26
tot en met 40;
- een journaalbericht van mr. Boender-Radder van 9 april 2018 met productie 41;
- een journaalbericht van mr. Smeets van 9 april 2018 met producties 46 tot en met 49;
- een journaalbericht van mr. Boender-Radder van 11 april 2018 met bijlage (vertaling van
productie 41);
- een journaalbericht van mr. Boender-Radder van 17 april 2018 met bijlage;
- een journaalbericht van mr. Smeets van 17 april 2018 met bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr. Boender-Radder voornoemd en
mr. N. Manning, de vrouw bijgestaan door mr. Smeets voornoemd en mr. M.A. Baeten. De vrouw wordt tevens bijgestaan door N.E. Jackson SC, Iers advocaat, en R. Vonk, tolk in de Engelse taal. De man wordt tevens bijgestaan door M. Smith-de Bruin BL, Iers advocaat.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn ingekomen:
- de pleitnota van mr. Boender-Radder met doorhalingen, ingekomen op 26 april 2018;
- een journaalbericht van mr. Smeets van 24 mei 2018 met brief en bijlagen 1 tot en met 17;
- een journaalbericht van mr. Boender-Radder van 24 mei 2018 met brief en producties 42
tot en met 46;
- een journaalbericht van mr. Smeets van 30 mei 2018 met brief.

3.De feiten

3.1
De vrouw en de man zijn op [trouwdag] 1996 in Nederland gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft de Nederlandse en de man de Britse nationaliteit. Partijen zijn de ouders van:
- [naam kind 1] ( [naam kind 1] ), geboren op [geboortedatum] 1997;
- [naam kind 2] ( [naam kind 2] ), geboren op [geboortedatum] 1999;
- [naam kind 3] ( [naam kind 3] ), geboren op [geboortedatum] 2003;
- [naam kind 4] ( [naam kind 4] ), geboren op [geboortedatum] 2005.
3.2
De vrouw heeft op 30 januari 2015 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De man heeft verweer gevoerd. Bij de beschikking van
13 november 2015 heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard om van het ingediende verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen kennis te nemen, met uitzondering van de nevenvoorziening ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, op welk onderdeel de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard. Partijen is verzocht hun standpunten bij akte nader toe te lichten. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.3
Bij de beschikking van 16 februari 2016 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, de behandeling van de nevenvoorzieningen is aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is op 28 juli 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 4 april 2017 heeft de rechtbank beslist omtrent de bijdrage van de man voor de kinderen van partijen (€ 510,- per kind per maand), de school- en studiekosten daaronder begrepen, de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw (€ 3.500,- per maand) en de afwikkeling van het huwelijksvermogen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ten aanzien van een aantal onderwerpen die de afwikkeling van het huwelijksvermogen betreft is de behandeling aangehouden voor akte uitlating van partijen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de akte nadere uitlatingen tevens houdende vermeerdering c.q. wijziging van verzoeken heeft de vrouw haar verzoeken gewijzigd en verzoekt zij, samengevat;
- te bepalen dat de man met ingang van 4 april 2017 een partneralimentatie betaalt van
€ 6.000,- bruto per maand;
  • te bepalen dat de man een kinderalimentatie betaalt van € 1.207,- per maand voor elk van de vier kinderen;
  • te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2017 aan [naam kind 1] een bijdrage betaalt in de kosten van diens studie en levensonderhoud van € 1.268,- per maand;
  • te bepalen dat de man met ingang van 1 augustus 2018 aan [naam kind 2] een bijdrage betaalt in de kosten van diens studie en levensonderhoud van € 1.676,- per maand;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw binnen vier weken na de beschikking van het hof
€ 430,- voldoet voor tandzorgkosten;
  • te verstaan dat de kinderalimentatie met € 90,- per maand per kind wordt verhoogd zodra het betreffende kind 18 jaar is en niet meer bij de moeder woont;
  • te bepalen dat de man de helft van de kosten van de autorijlessen en examens van de kinderen voldoet;
  • te verstaan dat de man de bijdrage voor de kinderen zal voldoen totdat zij hun vervolgopleiding na de middelbare school hebben afgerond, althans tot hun 21e verjaardag;
  • de verdeling van het vermogen te gelasten conform haar voorstel;
  • te bepalen dat de man wordt verplicht zekerheid te stellen voor toekomstige onderhoudsbijdragen aan de vrouw en de kinderen voor € 127.894,65 plus p.m. en € 389.880,-
4.2
De man voert verweer en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans haar verzoeken af te wijzen. Op zijn beurt is de man met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en, kort samengevat:
  • primair te bepalen hij niet gehouden is tot betaling van partneralimentatie en subsidiair verlaging van de huidige bijdrage van € 3.500,- naar een bedrag op basis van Iers recht met ingang van de datum van de beschikking van het hof en te bepalen dat de bijdrage wordt gelimiteerd met ingang dat de man met vervroegd pensioen gaat, te weten met ingang van 1 juli 2018, dan wel een datum die het hof juist acht;
  • de vrouw te veroordelen tot afgifte van bepaalde inboedelgoederen en haar te veroordelen aan de man een bedrag van € 17.500,- te voldoen wegens de verdeling van de inboedelgoederen;
  • de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag aan hem van € 3.425,- wegens verrekening van de waarde van de Jeep Patriot en de Volkswagen Passat;
  • te bepalen dat het trustvermogen geen deel uitmaakt van de vermogensrechtelijke afwikkeling;
  • te bepalen dat de waarde van de echtelijke woning in [woonplaats] , [Land] , door een taxateur bindend wordt vastgesteld en tegen die waarde wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting voor haar om de helft van die waarde aan de man te voldoen;
  • de vrouw te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van het onderhavig hoger beroep en tot vergoeding aan de man van de daadwerkelijke proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de man gemaakt.
4.3
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep zoveel mogelijk per onderwerp beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Eerst zal het hof de kinderalimentatie beoordelen; vervolgens zal de verdeling van het huwelijksvermogen aan de orde komen waarbij tevens de partneralimentatie wordt beoordeeld.
de kinderalimentatie
5.2
Ten aanzien van de kinderalimentatie is door de rechtbank het Nederlandse recht als toepasselijk recht toegepast. Geen van partijen is op dit punt van de bestreden beschikking in beroep gekomen. Daarom is het hof gebonden aan de toepasselijkheid van het Nederlandse recht ten aanzien van de kinderalimentatie (ECLI:NL:PHR:2015:2412 onderdeel 2.3 en ECLI:NL:PHR:2015:414, onderdeel 2.8).
5.3
De onderhavige procedure betreft een echtscheidingsprocedure. In een dergelijke procedure kunnen op de voet van artikel 827 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) nevenvoorzieningen worden getroffen, waaronder ten aanzien van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen van partijen. Op grond van lid 2 van gemeld wetsartikel komt het recht van hoger beroep evenwel slechts toe aan tot het gezag bevoegde ouders en derhalve niet aan de kinderen, ook al zijn deze belanghebbenden in eerste aanleg. Dit houdt in dat [naam kind 1] en [naam kind 2] , die inmiddels meerderjarig zijn,
niet- ontvankelijk zijn in hun hoger beroep voor zover dit de bijdrage in hun kosten van studie en levensonderhoud betreft vanaf hun meerderjarigheid. Immers artikel 827 Rv biedt enkel een mogelijkheid voor de bijdrage aan minderjarige kinderen. Voor zover [naam kind 1] en [naam kind 2] iets aan de bijdrage vanaf hun meerderjarigheid willen veranderen geldt dat zij daarvoor een aparte procedure tegen hun vader (en wellicht ook hun moeder) moeten voeren nu zij vanaf hun meerderjarigheid geen belanghebbende in de echtscheidingsprocedure van hun ouders zijn. De verzoeken van de vrouw die zien op een bijdrage voor de kinderen vanaf hun meerderjarigheid zal het hof afwijzen. Het hof zal wel oordelen over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding gedurende de minderjarigheid van de kinderen. Waar hierna wordt gesproken over kinderalimentatie wordt daarmee bedoeld de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen.
5.4
De man heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de door de vrouw ingediende akte houdende nadere uitlatingen tevens houdende vermeerdering c.q. wijziging van verzoeken, wegens strijd met de goede procesorde.
5.5
Het hof zal op die akte en de bijgevoegde producties in ieder geval voor zover deze betrekking hebben op de kinderalimentatie geen acht slaan vanwege strijd met de goede procesorde. De overgelegde stukken bevatten ten aanzien van de kinderalimentatie geen gegevens die niet al eerder in de procedure hadden kunnen worden ingebracht. Bovendien zijn de akte en de producties tezamen omvangrijk, niet eenvoudig te doorgronden en zonder noodzaak op de tiende kalenderdag (9 april 2018) voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingekomen ter griffie. De man heeft naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet voldoende kunnen kennisnemen van die stukken en de nieuwe stellingen en verzoeken, en heeft zich dientengevolge onvoldoende kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
5.6
De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen in redelijkheid bepaald op € 2.400,- voor de vier kinderen tezamen, ofwel € 600,- per kind per maand. Deze behoefte is in hoger beroep niet tussen partijen in geschil.
5.7
De vrouw verzoekt voor de minderjarige kinderen, nu enkel nog [naam kind 3] en [naam kind 4] , een bijdrage van € 550,- per maand per kind.
5.8
Gelet op de behoefte van de kinderen van € 600,- per kind per maand en een zorgkorting van 15% is het hof met de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van de man in de kosten verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen moet worden vastgesteld op
€ 510,- per maand. Hoewel de vrouw in haar toelichting op grief V lijkt te stellen dat geen zorgkorting van toepassing is, blijkt uit dezelfde toelichting ook dat de man en de kinderen elkaar geregeld zien, volgens haar vier dagen per maand. De man betwist dat en voert aan dat de kinderen een weekend per veertien dagen bij hem zijn en een deel van de vakanties. Hoewel niet is komen vast te staan hoe vaak de kinderen exact bij de man zijn, staat wel vast dat ze regelmatig bij de man komen. Een zorgkorting van 15% is dan op zijn plaats, omdat de man op die momenten voor een deel van de behoefte in natura zal voorzien. Het verzoek van de vrouw om de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen op € 550,- per maand te bepalen zal worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank kan op dit punt in stand blijven.
5.9
Wat de ingangsdatum van de bijdrage voor de minderjarigen betreft sluit het hof aan bij de ingangsdatum zoals de rechtbank die heeft bepaald (de datum van die beschikking) en zal die beschikking op dit punt in stand laten. Uit grief IV van de vrouw leidt het hof af dat zij als ingangsdatum 29 januari 2015 wenst te hanteren. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk gemaakt waarom van die datum zou moeten worden uitgegaan. Hetgeen in dit kader door haar is gesteld is, gelet op de betwisting daarvan door de man, onvoldoende onderbouwd. In zoverre faalt grief IV dus.
5.1
Met haar tweede grief betoogt de vrouw dat partijen gehouden zullen zijn uit hun vermogen een onderwijsfonds te vormen voor de kinderen ten bedrage van € 300.000,-.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het vormen van een dergelijk fonds zich niet laat inpassen in het Nederlandse systeem van kinderalimentatie. Het verzoek tot het vormen van een fonds, zoals door de vrouw verzocht, ontbeert een wettelijke grondslag. Indien partijen echter een zodanig fonds willen vormen staat het hen vrij dit te bewerkstelligen zoals hen dat goeddunkt. De grief treft geen doel.
afwikkeling van het huwelijksvermogen en partneralimentatie
5.11
Partijen zijn het erover eens dat het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen tot 1 juli 2009 en dat daarna het Ierse recht van toepassing is. Naar Nederlands recht heeft tussen partijen tot 1 juli 2009 de wettelijke gemeenschap van goederen bestaan; vanaf 1 juli 2009 bestaat tussen hen uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen naar Iers recht. Het bij de afwikkeling te betrekken vermogen bestaat uit hetgeen (nog) behoort tot de wettelijke gemeenschap van goederen die tussen partijen tot 1 juli 2009 heeft bestaan en uit de eigen vermogens van partijen zoals die zijn ontstaan vanaf 1 juli 2009. Partijen het er over eens dat het gehele aanwezige huwelijksvermogen naar Iers recht dient te worden afgewikkeld en dat Iers recht van toepassing is op de partneralimentatie.
5.12
Het hof zal de
Family Law (Divorce) Act 1996toepassen (hierna: de Wet). Section 14 van de Wet bepaalt in het eerste lid:
“On granting a decree of divorce or at any time thereafter, adjustment orders, the court, on application to it in that behalf by either of the spouses concerned or by a person on behalf of a dependent member of the family, may, during the lifetime of the other spouse or, as the case may be, the spouse concerned, make a property adjustment order, that is to say, an order providing for one or more of the following matters:
(a)
the transfer by either of the spouses to the other spouse, to any dependent member of the family or to any other specified person for the benefit of such a member of specified property, being property to which the first-mentioned spouse is entitled either in possession or reversion,
(b)
the settlement to the satisfaction of the court of specified property, being property to which either of the spouses is so entitled as aforesaid, for the benefit of the other spouse and of any dependent member of the family or of any or all of those persons,
(c)
the variation for the benefit of either of the spouses and of any dependent member of the family or of any or all of those persons of any ante-nuptial or post-nuptial settlement (including such a settlement made by will or codicil) made on the spouses,
(d)
the extinguishment or reduction of the interest of either of the spouses under any such settlement.”
5.13
Bij het geven van een beslissing overeenkomstig section 14 van de Wet dient de rechter rekening te houden met de in section 20 van de Wet genoemde omstandigheden. Dit artikel luidt:
(1) In deciding whether to make an order under section 12, 13, 14, 15 (1) (a), 16, 17, 18 or 22 and in determining the provisions of such an order, the court shall ensure that such provision as the court considers proper having regard to the circumstances exists or will be made for the spouses and any dependent member of the family concerned.
(2) Without prejudice to the generality of subsection (1), in deciding whether to make such an order as aforesaid and in determining the provisions of such an order, the court shall, in particular, have regard to the following matters:
a)
the income, earning capacity, property and other financial resources which each of the spouses concerned has or is likely to have in the foreseeable future,
b)
the financial needs, obligations and responsibilities which each of the spouses has or is likely to have in the foreseeable future (whether in the case of the remarriage of the spouse or otherwise),
c)
the standard of living enjoyed by the family concerned before the proceedings were instituted or before the spouses commenced to live apart from one another, as the case may be,
d)
the age of each of the spouses, the duration of their marriage and the length of time during which the spouses lived with one another,
e)
any physical or mental disability of either of the spouses,
f)
the contributions which each of the spouses has made or is likely in the foreseeable future to make to the welfare of the family, including any contribution made by each of them to the income, earning capacity, property and financial resources of the other spouse and any contribution made by either of them by looking after the home or caring for the family,
g)
the effect on the earning capacity of each of the spouses of the marital responsibilities assumed by each during the period when they lived with one another and, in particular, the degree to which the future earning capacity of a spouse is impaired by reason of that spouse having relinquished or foregone the opportunity of remunerative activity in order to look after the home or care for the family,
h)
any income or benefits to which either of the spouses is entitled by or under statute,
i)
the conduct of each of the spouses, if that conduct is such that in the opinion of the court it would in all the circumstances of the case be unjust to disregard it,
j)
the accommodation needs of either of the spouses,
k)
the value to each of the spouses of any benefit (for example, a benefit under a pension scheme) which by reason of the decree of divorce concerned, that spouse will forfeit the opportunity or possibility of acquiring,
l)
the rights of any person other than the spouses but including a person to whom either spouse is remarried.
(3) In deciding whether to make an order under a provision referred to in subsection (1) and in determining the provisions of such an order, the court shall have regard to the terms of any separation agreement which has been entered into by the spouses and is still in force.
(4) Without prejudice to the generality of subsection (1), in deciding whether to make an order referred to in that subsection in favour of a dependent member of the family concerned and in determining the provisions of such an order, the court shall, in particular, have regard to the following matters:
a)
the financial needs of the member,
b)
the income, earning capacity (if any), property and other financial resources of the member,
c)
any physical or mental disability of the member,
d)
any income or benefits to which the member is entitled by or under statute,
e)
the manner in which the member was being and in which the spouses concerned anticipated that the member would be educated or trained,
f)
the matters specified in paragraphs (a), (b) and (c) of subsection (2) and in subsection (3),
g)
the accommodation needs of the member.
(5) The court shall not make an order under a provision referred to in subsection (1) unless it would be in the interests of justice to do so.
5.14
De hoofdregel naar Iers recht is dat de door de rechter opgelegde partneralimentatie duurt zolang de alimentatiegerechtigde leeft en niet hertrouwt. Uit de jurisprudentie volgt dat van die regel kan worden afgeweken indien, bijvoorbeeld door het toekennen van vermogensbestanddelen van de alimentatieplichtige aan de alimentatiegerechtigde als bedoeld in section 14 van de Wet of het toekennen van een
“lump-sum”, de laatste in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Een dergelijke regeling wordt een clean break genoemd. Partijen zijn het niet eens over toepassing van deze regeling. De man stelt dat de omstandigheden van het geval een clean break rechtvaardigen en toestaan, de vrouw stelt dat er naast de toedeling van vermogensbestanddelen aan ieder der partijen aanleiding is voor het toekennen van een periodieke uitkering voor levensonderhoud.
5.15
Het hof is van oordeel in deze zaak een clean break recht doet aan de omstandigheden van het geval. Het hof zal in het navolgende een verdeling vaststellen en daarbij rekening houden met de omstandigheden van partijen, indachtig bovenstaande bepalingen. Het hof houdt in het bijzonder rekening met de omstandigheid dat beide partijen gerechtigd zijn tot de helft van het in 2009 aanwezige huwelijksvermogen, met de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud en met de omstandigheid dat de kosten van de verzorging van de opvoeding en studie en levensonderhoud van de kinderen van partijen los van de clean break naar draagkracht door partijen gedragen moeten worden.
de Jeep Patriot en de Volkswagen Passat
5.16
Partijen zijn het erover eens dat de Jeep Patriot en de Volkswagen Passat verkeerd om zijn toegedeeld door de rechtbank. Daarom zal het hof die verdeling vernietigen en de Jeep Patriot aan de vrouw toedelen en de Volkswagen Passat aan de man. Grief X van de vrouw slaagt.
polis Avero Achmea
5.17
In grief XV stelt de vrouw dat de polis van Avero Achmea met nummer [polisnummer] , anders dan waarvan zij bij de rechtbank uitging op grond van verstrekte onjuiste informatie, gesplitst kan worden. Zij verzoekt splitsing van deze polis. Het hof zal dit verzoek toewijzen, in zoverre dat indien splitsing van deze polis mogelijk is deze dient te worden gesplitst. Indien dit niet mogelijk is dient de polis te worden toegedeeld aan de man en dient de man de helft van de waarde van die polis aan de vrouw uit te keren. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat in dat geval betaling in 2023 kan geschieden wanneer de polis expireert. De grief slaagt.
de inboedel
5.18
Ten aanzien van de inboedel heeft de rechtbank bepaald dat deze als verdeeld kan worden beschouwd. De man wenst echter een aantal inboedelgoederen te ontvangen die de vrouw in haar bezit heeft, door hem genoemd in productie 23, omdat deze voor hem emotionele waarde vertegenwoordigen. Het hof zal dit toewijzen nu de vrouw niet heeft aangegeven met deze goederen een emotionele binding te hebben. De vrouw dient de door de man in diens productie 23 vermelde inboedelgoederen aan de man af te geven. Grief 2 van de man slaagt.
de onroerende zaken
5.19
De verdeling van de onroerende zaken is tussen partijen geen onderwerp van geschil, wel de waarde die aan die onroerende zaken wordt toegekend. Het hof zal daarop nog terugkomen in het vervolg van deze beschikking. De echtelijke woning te [woonplaats] blijft dus eigendom van de vrouw en het stuk land [naam van het stuk land] dat van de man evenals het aandeel van de man in de woning in [plaats] en zijn aandeel in de grond in [plaats] .
het Trust Fund
5.2
Het is niet duidelijk geworden welke juridische status het Trust Fund heeft dat is ingesteld door de moeder van de man en waarbij de man en zijn broer begunstigden zijn. De man heeft onweersproken gesteld dat de begunstiging van dit Trust Fund door de moeder van de man kan worden aangepast en het dus een voorwaardelijke toekomstige vordering betreft. Het hof zal het Trust Fund toedelen aan de man en gaat daarbij ervan uit dat begunstiging voorwaardelijk is. Grief XII van de vrouw faalt, grief 4 van de man slaagt in zoverre.
de banksaldi
5.21
Partijen zijn het niet eens over de te verdelen banksaldi. De man heeft in eerste aanleg productie 75 overgelegd, zijnde een overzicht van de bankrekeningen en saldi. Dit overzicht is volgens de vrouw incompleet en op punten niet juist. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling aan het hof te doen toekomen een overzicht met alle bankrekeningen en de saldi op 19 april 2018 (de datum van de mondelinge behandeling). Voor zover de nagezonden stukken zoals hiervoor onder 2.3 vermeld zien op de gevraagde bankrekeningen en saldi zal het hof deze in zijn oordeel betrekken. Voor het overige laat het hof die stukken buiten beschouwing, omdat het hof partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld ook die stukken over te leggen.
5.22
Beide partijen hebben een overzicht gezonden met de bankrekeningen en saldi per
19 april 2018. De opgegeven bankrekeningen komen in de beide overzichten nagenoeg overeen, behoudens na te noemen rekeningnummer [rekeningnummer] . Ten aanzien van een drietal bankrekeningen verschillen zij van mening over het saldo. Het hof zal van deze drie bankrekeningen het saldo per 19 april 2018 bepalen. Het betreft de volgende rekeningen:
- de spaarrekening op naam van de man bij Santander, rekeningnummer [rekeningnummer] ,
- de privérekening van de man bij ABN AMRO, rekeningnummer [rekeningnummer] , en
- de spaarrekening op naam van de man bij ABN AMRO, rekeningnummer [rekeningnummer] .
5.23
De man stelt dat de spaarrekening bij Santander met rekeningnummer [rekeningnummer] automatisch is omgezet naar Santander rekeningnummer [rekeningnummer] . De vrouw betwist dat, maar naar het oordeel van het hof onvoldoende. Ten aanzien van de rekening eindigend op [rekeningnummer] zijn namelijk door partijen nadere stukken overgelegd ter onderbouwing van het saldo (waarover geen verschil van mening is). Van de rekening eindigend op [rekeningnummer] zijn door partijen geen onderliggende stukken overgelegd. Het hof gaat daarom ervan uit dat de rekening bij Santander eindigend op nummer [rekeningnummer] niet meer bestaat.
5.24
Over het saldo op ABN AMRO rekening [rekeningnummer] op 19 april 2018 verschillen partijen niet van mening, wel of dit dient te worden gecorrigeerd met overboekingen die de man kort daarvoor heeft gedaan. De man heeft hierover verklaard dat dit een overboeking betreft naar zijn betaalrekening om de kinder- en partneralimentatie te voldoen, hetgeen door de vrouw op zichzelf niet wordt betwist. De man heeft daarmee voldoende aannemelijk het saldo per 19 april 2018 verklaard, zodat het hof zal uitgaan van dit saldo, te weten
€ 130.176,36.
5.25
Bij het saldo op ABN AMRO rekeningnummer [rekeningnummer] van € 14.746,34 is op
19 april 2018 bijgeschreven een bedrag van € 23.027,25 zijnde salaris en bonus van de man. Met de vrouw is het hof van oordeel dat dit bedrag in het saldo betrokken dient te worden. Het saldo waarmee gerekend wordt is € 37.773,59.
5.26
Een aanzienlijk deel van het vermogen van ieder der partijen en van het gezamenlijk vermogen, al dan niet in de vorm van saldi op rekeningen, was al gevormd op 1 juli 2009, het moment waarop Nederlands recht is opgehouden van toepassing te zijn. Met het oog daarop, en rekening houdend met de toedeling van de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen, ligt verdeling bij helfte van de spaarsaldi in de rede. Op grond van die overzichten en met inachtneming van het vorenstaande is het te verdelen saldo € 1.314.700,-.
Het hof zal bepalen dat ieder de op zijn of haar naam gestelde rekeningen behoudt, waarbij partijen ervoor dienen zorg te dragen dat ieder van hen per 19 april 2018 € 657.350,- (spaar)geld heeft doordat degene met het hoogste saldo aan de ander dient te betalen de helft van het verschil tussen die twee saldi. In zoverre slagen grief XIII en XIV van de vrouw.
het staatspensioen
5.27
Het hof zal het staatspensioen van de man aan hem toedelen. De vrouw stelt in grief XVII dat het Brits staatspensioen van de man voor de helft aan haar is toegedeeld, maar uitvoering daarvan lastig. Nu de man heeft verklaard dat dit pensioen, dat niet onder de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding valt, slechts een geringe waarde vertegenwoordigt en de vrouw dit niet expliciet heeft weersproken, zal het hof dit pensioen in redelijkheid en om praktische redenen aan de man toedelen. Grief XVII van de vrouw slaagt in zoverre niet.
overige vermogensbestanddelen
5.28
De airmiles kunnen volgens de man niet worden overgedragen, ten bewijze waarvan hij de algemene voorwaarden heeft overgelegd (productie 21). Het hof zal deze aan de man toedelen. Grief XVI van de vrouw faalt. De aandelen British Telecom, British Petroleum en Abbey National zijn geen onderwerp van geschil in hoger beroep, zodat deze eigendom blijven van de man zonder nadere verrekening (rov. 3.85).
de partneralimentatie
5.29
Beide partijen hebben grieven geformuleerd omtrent de partneralimentatie. Met inachtneming van de verdeling van de goederen zoals deze hierboven is verwoord, waarbij de vrouw krijgt toegedeeld een hypotheekvrij huis met inboedel, een auto, de helft van de banksaldi en de helft van (de waarde van) de Avero polis, is het hof van oordeel dat de vrouw in aanvulling daarop nog een bedrag toekomt waarmee ook haar aanspraak op partneralimentatie wordt gedekt. Gelet op de aanwezige liquiditeiten is dit ook feitelijk uitvoerbaar. Het hof zal dit bedrag in redelijkheid vaststellen, waarbij het hof naast de verdeling van de goederen rekening houdt met de andere omstandigheden van het geval.
5.3
De man (geboren [geboortedatum] 1958) en de vrouw (geboren [geboortedatum] 1962) zijn gehuwd op [trouwdag] 1996. Zij waren toen respectievelijk 38 en 33 jaar oud. De man heeft gedurende het huwelijk gewerkt en een aanzienlijk salaris genoten (de laatste jaren meer dan € 200.000,- per jaar). De vrouw heeft tijdens het twintig jaar durende huwelijk voornamelijk voor de vier kinderen van partijen gezorgd en heeft geen eigen inkomsten. Weliswaar heeft de vrouw verdiencapaciteit - zij heeft een opleiding op universitair niveau gevolgd en geeft op vrijwillige basis les -, maar dit staat in geen verhouding tot het inkomensniveau van de man. Ook als ermee rekening wordt gehouden dat het Ierse recht uitgaat van een achteruitgang in welvaart na echtscheiding, zal de vrouw (die inmiddels 56 jaar is) zonder bijdrage in haar levensonderhoud een veel lagere levensstandaard genieten dan de man met het aan hem toegedeelde vermogen en zijn huidige inkomen. De man is thans 60 jaar oud en heeft de keuze gemaakt om dit kalenderjaar te stoppen met werken en in [Land] te gaan wonen. Voor zover deze keuze tot een inkomensdaling leidt, is het hof van oordeel dat dit voor rekening van de man dient te blijven. Van belang is verder dat de man een (klein) staatspensioen zal ontvangen en mogelijk ook een aandeel in de Trust en dat hij heeft verklaard te zullen blijven bijdragen in de kosten van de kinderen, ook na hun meerderjarigheid. Op grond van vorenstaande en met inachtneming van de criteria van section 20 van de Wet, is het hof van oordeel dat de vrouw een aanvullend bedrag van de man dient te ontvangen voor haar levensonderhoud juist vanwege de onevenwichtige inkomensverhouding. Het hof zal bij de vaststelling van dit bedrag rekening houden met het feit dat de vrouw op redelijk korte termijn een erfdeel van haar overleden vader ontvangt, welk erfdeel de vrouw inschat op ongeveer € 200.000,-. In redelijkheid komt het hof daarom op een bedrag van op € 100.000,- en zal bepalen dat de man dit aan de vrouw dient te voldoen. Daarmee is geoordeeld ten aanzien van de grieven VI en IX van de vrouw.
5.31
Bovenstaande doet naar het oordeel van het hof recht aan de afwikkeling van het huwelijk zoals het Ierse recht die voorstaat, namelijk een verdeling naar redelijkheid. Een nadere of nieuwe waardebepaling van diverse vermogenstanddelen, zoals van de woning [woonplaats] en de auto’s is daarom ook niet meer aan de orde. De grieven VII, VIII van de vrouw en grief 1 van de man (alle met betrekking tot de partneralimentatie) behoeven geen bespreking en hetzelfde geldt voor grief XI van de vrouw en grieven 3 en 5 van de man (alle waardering van goederen betreffende).

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen (deels) de grieven V, VI, IX., X, XIII, XIV en XV van de vrouw en de grieven 2 en 4 van de man. Grieven II, IV, XII, XVI en XVII van de vrouw falen. Aan grief I van de vrouw komt geen zelfstandige betekenis toe en deze is daarom niet besproken. Ook de grieven III, VII, VIII en XI van de vrouw zijn onbesproken gebleven, evenals de grieven 1, 3 en 5 van de man. Omwille van de leesbaarheid en ter voorkoming van misverstanden zal het hof de bestreden beschikking integraal vernietigen, behalve voor zover daarin beslissingen zijn aangehouden, en beslissen zoals hierna vermeld.
6.2
Gelet op de aard en uitkomst van de procedure zal het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart [naam kind 1] en [naam kind 2] niet ontvankelijk in hun verzoeken in hoger beroep;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 april 2017 voor zover daarin geen beslissingen zijn aangehouden en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekking tot verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen op € 510,- per kind per maand met ingang van 4 april 2017;
bepaalt dat de school- en studiekosten van de kinderen bestaande uit schoolgelden en/of collegegelden door ieder van partijen vanaf 4 april 2017 bij helfte worden gedragen;
deelt toe aan de man:
  • de Volkswagen Passat
  • de inboedel vermeld in diens productie 23;
  • het stuk land [plaats] ;
  • het aandeel van de man in de woning in [plaats]
  • het aandeel van de man in de grond in [plaats] ;
  • het aandeel van de man in/zijn vordering op het Trust Fund;
  • het Brits staatspensioen;
  • de airmiles;
  • de aandelen British Telecom, British Petroleum en Abbey National,
deelt toe aan de vrouw:
  • de Jeep Patriot;
  • de woning in [woonplaats] ;
bepaalt dat de Avero Achmea polis met nummer [rekeningnummer] , indien mogelijk moet worden gesplist en zo dit niet mogelijk is wordt deze polis toegedeeld aan de man en dient de man na expiratie van de polis de helft van de uitkering aan de vrouw te betalen;
gelast de wijze van verdeling van de bankrekeningen als volgt:
ieder behoudt de op zijn of haar naam gestelde rekeningen, waarbij partijen ervoor dienen zorg te dragen dat ieder van hen per 19 april 2018 € 657.350,- (spaar)geld heeft doordat degene met het hoogste saldo aan de ander dient te betalen de helft van het verschil tussen die twee saldi;
veroordeelt de vrouw om aan de man af te geven de aan hem toegedeelde inboedelgoederen als vermeld in diens productie 23;
bepaalt dat de man aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 100.000,- voor haar levensonderhoud;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.H. Lieber en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op [geboortedatum] 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.