Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eersteen
tweedegrief zien op de door de rechtbank vastgestelde feiten. Nu het hof de feiten, op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds niet (voldoende) is betwist en gezien de inhoud van niet (genoegzaam) weersproken schriftelijke stukken, opnieuw heeft vastgesteld, behoeven deze geen bespreking meer.
derdeen de
vierde griefkomt [appellant] – samengevat – op tegen het oordeel dat hij in privé aansprakelijk is voor het geleende bedrag van fl. 500.000,00 in plaats van de Stichting dan wel [naam appellant] Beheer en dat voor zover [appellant] een fout heeft gemaakt bij de advisering niet hij, maar het accountantskantoor waarvoor hij werkte aangesproken had moeten worden (omdat de adviesovereenkomst door [geïntimeerde] met dat kantoor gesloten is).
grieven 3 en 4.
grieven 5 tot en met 7komt [appellant] , kort gezegd, op tegen onder meer het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.5. dat [appellant] het aan de Stichting geleende geld heeft doorgesluisd naar [naam appellant] , dat hij daarmee zijn eigen belangen voorop heeft gesteld en niet de zorg heeft betracht die op grond van artikel 7:401 BW op hem rustte en dat hij derhalve toerekenbaar tekort is geschoten jegens [geïntimeerde] .
“De stichting heeft het geld van [geïntimeerde] geleend en tot 2002 ook de rente aan [geïntimeerde] betaald. Omdat er financiële problemen waren in mijn B.V. heb ik op 27 augustus 2002 Є 226.890,0 (500.000,- gulden) geleend van de stichting. Ik hoor u zeggen dat dit ook volgt uit productie 1 bij conclusie van antwoord. Vanaf dat moment is de rente aan [geïntimeerde] betaald via mijn B.V.’s. Het financiële probleem hield verband met mijn voormalig accountantskantoor. Ik had dat verkocht en er zou in termijnen worden betaald. Op enig moment wilde een schuldeiser geld zien en daarom heb ik het bedrag geleend bij de stichting. De stichting is mij toen ter wille geweest.”Hiermee staat vast dat het geld aan [appellant] privé ten goede is gekomen. Ook staat vast dat [appellant] met de brief van 18 april 2002 heeft gesuggereerd dat hij geen enkele bemoeienis met de betaling van de rente door de Stichting had, terwijl hij op dat moment de enig bestuurder van de Stichting was. In het licht van het voorgaande onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.6.: [appellant] heeft door deze handelswijze zijn eigen belangen voorop gesteld en de belangen van [geïntimeerde] ernstig verwaarloosd waardoor [appellant] niet de zorg heeft betracht die op grond van artikel 7:401 BW op hem rustte zodat hij tekort is geschoten in de nakoming van zijn overeenkomst met [geïntimeerde] . Voor deze toerekenbare tekortkoming is [appellant] aansprakelijk. Dit betekent dat
grieven 5 tot en met 7falen.