Uitspraak
[appellant],
ABN AMRO,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
“De discussie die wij hier voeren is of in het transcript van het tweede gesprek correct staat opgeschreven wat er daadwerkelijk in het gesprek tussen [appellant] en [C] is gezegd. De transcriptie is niet op alle punten even correct, maar los daarvan geeft het op de essentiële punten wel belangrijke antwoorden.”In aanvulling hierop merkt het hof op dat ABN AMRO heeft aangegeven dat de kwaliteit van de geluidsopname slecht is, terwijl uit het overgelegde transcript bovendien blijkt dat dit slechts delen van het gesprek van 27 maart 2013 betreft.
grief 6moet worden verworpen.
grief 7onder meer dat hij de brief van 11 februari 2009 van Reaal niet heeft ontvangen. Onder die omstandigheden ligt de bewijslast van de ontvangst door [appellant] van bedoelde brief op de afzender, in dit geval ABN AMRO. Laatstgenoemde beroept zich in dit verband op het onderzoeksverslag van [C] , maar diens conclusie wordt ten aanzien van dit onderwerp niet ondersteund door het door ABN AMRO overgelegde transcript van het gesprek van [C] met [appellant] op 27 maart 2013. Een expliciete erkenning van [appellant] dat hij bedoelde brief van Reaal wel had ontvangen, valt daarin niet te lezen, terwijl ABN AMRO niet heeft gesteld dat die weergave in het transcript onjuist of onvolledig is. Op dit punt heeft ABN AMRO voor het overige verder geen bewijs aangeboden, ook niet ten aanzien van haar stelling dat [appellant] van de weigering op de hoogte was, omdat Perfekt die aan hem zou hebben gemeld en hij voor de auto in kwestie toen een andere verzekeraar heeft moeten vinden. Het hof leest in de stellingen van ABN AMRO ook geen gemotiveerd betoog waarom de wetenschap van Perfekt in dit geval aan [appellant] zou moeten worden toegerekend. Het hof is dan ook van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat [appellant] op de hoogte was dan wel hoorde te zijn van bedoelde weigering van Reaal, zodat het niet vermelden daarvan bij zijn aanvraag voor een bedrijfsverzekering niet als verzwijging kan worden aangemerkt.
grief 8faalt.
grief 10voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat ABN AMRO op goede gronden heeft geweigerd tot uitkering van de schade over te gaan en bevoegd was om de verzekeringsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. [appellant] voert in zijn toelichting op deze grief aan dat er in zijn geval geen sprake is van een verleden van verzekeringsfraude en geweld en dat hij daarom bij de aanvraag van de bedrijfsverzekering in januari 2012 zijn mededelingsplicht niet heeft geschonden. Hij stelt dat er dan ook geen gronden waren voor ABN AMRO om de bedrijfsverzekering destijds te weigeren en dat, zo er al sprake zou zijn van een schending van de mededelingsplicht, deze schending niet zodanig is geweest dat ABN AMRO bij kennis van de juiste feiten de verzekering niet zou hebben afgesloten. Indien er CIS-meldingen zouden zijn geweest, dan had ABN AMRO daarvan kennis gedragen, althans dan had zij daarvan op de hoogte kunnen zijn. Indien er geen CIS-meldingen waren, was er ook geen aanleiding voor ABN AMRO om de verzekeringsovereenkomst te weigeren.