ECLI:NL:GHARL:2018:10979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
200.235.269
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van de vordering tot verdeling van de woning eindigt wanneer een van de voorwaarden intreedt

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2018, gaat het om een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man had op 14 december 2015 een verzoek tot echtscheiding ingediend, en het huwelijk was op 27 juni 2017 ontbonden. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de woning onverdeeld zou blijven tot 14 december 2020, wat de man in hoger beroep aanvecht. De man stelt dat de onverdeeldheid van de woning zijn toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) belemmert, terwijl de vrouw belang heeft bij het behoud van de woning vanwege de zorg voor hun gehandicapte dochter. Het hof overweegt dat de onverdeeldheid van de woning niet in strijd is met de belangen van de man, maar dat er een begrenzing in tijd moet komen. Het hof besluit dat de uitsluiting van de vordering tot verdeling eindigt wanneer een van vier voorwaarden intreedt, waaronder de mogelijkheid voor de vrouw om een vervangende woonruimte te aanvaarden of de zorg voor de dochter wegvalt. De man krijgt de mogelijkheid om de woning te verkopen, en de vrouw moet de lasten van de woning blijven dragen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en de man krijgt een financiële regeling met de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.235.269
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 446190)
beschikking van 18 december 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.B. Winthagen te IJsselstein,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.M. Maliepaard te Vleuten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 mei 2017 en 14 december 2017 (laatstgenoemde hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 maart 2018;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Winthagen van 24 oktober 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Maliepaard van 1 november 2018 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn te [plaats 1] op [trouwdatum] gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
Beiden hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3
Uit het huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren:
[kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
[kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
3.4
[kind 1] is meervoudig gehandicapt. [kind 2] heeft een aandoening in het autistisch spectrum.
3.5
De man heeft op 14 december 2015 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is op 27 juni 2017 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de bij de beschikking van 23 mei 2017 uitgesproken echtscheiding.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (gelaste wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen die ingevolge de afspraak tussen partijen op 1 augustus 2015 is ontbonden.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover thans van belang, de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap gelast. De rechtbank heeft bepaald dat
- de woning gelegen aan de [adres] gedurende drie jaar na datum van de beschikking van 14 december 2017 onverdeeld blijft;
- de vrouw aan de man € 764,75 dient te voldoen ter zake van een door de man voldane schuld bij BSR;
- de vrouw aan de man € 782,50 dient te voldoen ter zake van een schuld bij Wehkamp;
- de vrouw aan de man € 1.662,59 dient te voldoen ter zake van een schuld bij VISA;
- de man aan de vrouw € 750,- dient te voldoen ter zake van de door de man van de belastingdienst ontvangen voorlopige teruggave voor de hypotheekrente van de woning gelegen aan de [adres]
en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3
De man is met twaalf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 14 december 2017. De grieven I tot en met IV zien op de verdeling van de woning aan de [adres] , de grieven V en VI zien op de schuld aan BSR, de grieven VII en VIII zien op de interne draagplicht van de hypotheekrente van de woning aan de [adres 2] , grief IX ziet op de verdeling van schulden aan Wehkamp en VISA, grief X ziet op de inboedel, grief XI ziet op de verdeling van de voorlopige teruggave hypotheekrenteaftrek en grief XII ziet op de bankrekeningen op naam van de vrouw. De man verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 14 december 2017 te vernietigen en opnieuw beschikkende, waarbij waar nodig de motivering wordt aangepast dan wel wordt uitgebreid, te bepalen dat:
I. de voormalige echtelijke woning verdeeld dient te worden en dient te worden verkocht
door een lokaal bekende NVM-makelaar;
II. de vrouw binnen drie dagen na betekening van de in deze zaak te wijzen beschikking
haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan spoedige verkoop van de
echtelijke woning in die zin dat de vrouw:
- overgaat tot ondertekening van de verkoopopdracht aan de makelaar;
- instemt met iedere door de makelaar Weeda & Jellema te Culemborg, althans een
door het hof te bepalen lokaal bekende NVM-makelaar, redelijk te achten vraagprijs;
- de makelaar alle benodigde sleutels overhandigt die nodig zijn om toegang tot de
woning te verkrijgen;
- de makelaar en de potentiele kopers toegang zal verschaffen tot de woning;
- zorg zal dragen dat de woning representatief is voor bezichtigen (een en ander ter
beoordeling van de makelaar);
- de bezichtiging positief zal laten verlopen (een en ander ter beoordeling aan de
makelaar);
- meewerkt aan het ondertekenen van de koopovereenkomst;
- meewerkt aan de notariële levering van de woning;
- een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte
van een dag dat de vrouw zich niet houdt aan één of meerdere veroordelingen ten
aanzien van het bovenstaande;
- de woning uiterlijk één week voor de datum van de notariële levering dient te
ontruimen met medeneming van alle roerende zaken die zich in de woning en op het
perceel bevinden, voor zover deze geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst met
de kopende partij, onder afgifte van de sleutels van de woning aan de makelaar, dit
op straffe van een dwangsom van € 25.000,-, indien de vrouw geen of niet volledig
gehoor geeft aan de veroordeling betreffende de ontruiming;
III. de man te machtigen zodat hij alle handelingen kan verrichten welke noodzakelijk zijn
om de verkoop van de woning te realiseren, zoals het geven van de verkoopopdracht,
het voeren van overleg met de verkopend makelaar, het onderhandelen met potentiële
kopers, alsmede alle handelingen verricht welke noodzakelijk zijn om de verkoop van
de woning te realiseren, zoals ondertekening van de verkoopakte en notariële
verkoopakte, bij gebreke waarvan de in de zaak te wijzen beschikking in de plaats
komt van de toestemming casu quo de handtekening van de vrouw en deze
beschikking ex artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dezelfde rechtskracht
heeft als de handtekening van de vrouw;
IV. de vrouw in het kader van de procedure inzage dient te geven in de banksaldi op haar
naam op de peildatum, waarna het hof zal bepalen welk bedrag de vrouw verschuldigd
is aan de man, doch in ieder geval te bepalen de dat vrouw de man een bankafschrift
betreffende rekeningen op de peildatum dient te tonen, subsidiair te bepalen dat de
vrouw de bankrekeningen en de saldi dient te onderbouwen met verificatoire
bescheiden, waarna partijen tot verdeling dienen over te gaan;
V. de vrouw aan de man € 1.305,43 dient te voldoen in verband met de schuld aan BSR;
VI. de vrouw aan de man € 1.117,01 dient te voldoen in verband met de schuld aan
Wehkamp;
VII. de vrouw aan de man € 2.258,52 dient te voldoen in verband met de schuld aan VISA;
VIII. de vrouw aan de man 650,- dient te voldoen in verband met de schuld uit overbedeling
van de inboedel;
IX. de vrouw € 535,50 dient te voldoen in verband met teveel van de man ontvangen
bedragen in het kader van de voorlopige teruggave voor de hypotheekrente;
X. de vrouw aan de man € 2.128,68 dient te voldoen aan de man in verband met
hypotheekrente voor de woning aan de [adres 2] ,
kosten rechtens.
4.4
De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep althans het door hem ingestelde beroep af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen en daarmee de beschikking van 14 december 2017, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Vooreerst overweegt het hof dat partijen het (onverkort) eens zijn dat in hun onderlinge verhouding als peildatum voor de samenstelling en de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de datum van 1 augustus 2015 dient te worden gehanteerd. Tegen het oordeel van de rechtbank ter zake is geen grief geformuleerd.
5.2
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen een algehele regeling in der minne getroffen ter zake van de verzoeken van de man in hoger beroep met betrekking tot de kosten BSR, de hypotheekrente ter zake van de [adres 2] , de schulden aan Wehkamp en Visa, de inboedelzaken, de voorlopige teruggave hypotheekrenteaftrek en de bankrekeningen op naam van de vrouw. Partijen hebben afgesproken dat de vrouw, naast hetgeen zij reeds heeft betaald, ter finale kwijting € 2.000,- aan de man zal betalen, dat aan de vrouw een tijdvak van een jaar wordt gegund om voormeld bedrag in termijnen van tenminste € 166,66 per maand te voldoen en dat de eerste termijn vóór 1 januari 2019 en de laatste termijn uiterlijk op 31 december 2019 dient te zijn voldaan. Partijen hebben het hof verzocht de door hen gemaakte afspraken in de beschikking vast te leggen. De man heeft zijn grieven (V tot en met XII) en de daarbij behorende verzoeken (IV tot en met X) in hoger beroep ingetrokken. Het hof zal conform de overeenstemming van partijen beslissen.
5.3
Het geschil over het al dan niet onverdeeld laten van de gezamenlijke woning aan de [adres] voor de duur van drie jaar resteert dan nog. Het hof zal de grieven I tot en met III gezamenlijk bespreken. Grief IV – een “veeggrief” – mist zelfstandige betekenis en behoeft geen bespreking.
5.4
De man heeft in zijn grieven ter zake van de beslissing tot onverdeeldheid van de woning aan de [adres] aangevoerd dat het onverdeeld laten weliswaar geen belemmering vormt voor de toelating tot de WSNP, maar dat de rechter die over de WSNP gaat zal bepalen dat de woning verkocht dient te worden. Ook geldt dat wanneer de hypothecaire schuldeiser en/of de bewindvoerder tijdens de toepasselijkheid van de schuldsanering afzien van hun bevoegdheid om een verbonden goed uit te winnen, de schuldsaneringsregeling niet werkt ten aanzien van de vordering die door de hypotheek is gedekt, zodat de schone lei geen betrekking heeft op de vordering van de hypotheekhouder (Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1135). Kortom, de man heeft belang bij verkoop van de woning, omdat hij anders vanwege tussentijdse beëindiging het risico loopt geen schone lei te krijgen in het kader van het WSNP traject. Ook is een minnelijke regeling met schuldeisers geen optie zolang er sprake is van een hypotheekschuld. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Door de rechtbank is in de bestreden beschikking overwogen dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning aan de [adres] verkocht dient te zijn om tot de WSNP toegelaten te kunnen worden en dat dit uit de door de man overgelegde brief van bijna anderhalf jaar geleden betreffende gemeentelijke schuldhulpverlening in ieder geval niet volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw vanwege de zorg voor de gehandicapte dochter [kind 1] belang bij behoud van de woning, temeer nu zij alle lasten van de woning draagt en niet gesteld of gebleken is dat de woning zonder restschuld verkocht kan worden en dat van de man kan worden verlangd dat de huidige situatie voortduurt. De rechtbank heeft beslist dat de onverdeeldheid voortduurt tot en met 14 december 2020.
5.6
Op grond van artikel 3:178, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan ieder der deelgenoten, alsmede hij die een beperkt recht op een aandeel heeft, te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden bepaalde anders voortvloeit. Blijkens het derde lid van dit artikel kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot één of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling uitsluiten, indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend.
5.7
Geen van partijen is op dit moment financieel in staat om de voormalig echtelijke woning aan de [adres] over te nemen. Partijen hebben ook nog een restschuld van circa € 64.000,- ter zake van de reeds door hen verkochte en op 1 april 2017 aan een derde geleverde woning aan de [adres 2] .
5.8
De man heeft in het kader van toelating tot de WSNP, dan wel toelating tot een minnelijk traject schuldhulpverlening belang bij verdeling en verkoop van de voormalig echtelijke woning. Bij een eventuele toelating tot het minnelijke schuldentraject kan de huidige status van onverdeeldheid een contra-indicatie vormen. De man ontbeert de middelen om aan de vrouw de helft van de onderwaarde te betalen. Tot slot ligt zijn belang om zo spoedig mogelijk uit de onverdeeldheid te raken tevens in de wens een woning te verkrijgen waar hij [kind 1] en [kind 2] kan ontvangen. Zijn huidige woonsituatie, een flatwoning zonder lift, maakt een verblijf van [kind 1] bij hem niet goed mogelijk.
5.9
Het belang van de vrouw is gelegen in het feit dat zij thans met de kinderen een woning bewoont die volledig op [kind 1] is aangepast. Voor [kind 1] is een op haar situatie aangepaste slaapkamer en badkamer aanwezig en ook beschikt de woning over een traplift. In haar huidige financiële positie is het voor de vrouw niet mogelijk om de woning over te nemen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan.
5.1
Het hof heeft oog voor beider belangen. Enerzijds is het onverdeeld laten voor langere periode in strijd met de belangen van de man, anderzijds nopen zijn belangen niet tot ogenblikkelijke verkoop. Het hof is van oordeel dat het hebben van een onverdeeld aandeel in de woning geen formele belemmering vormt voor toelating tot de WSNP, maar dat gedurende het WSNP traject verkoop van de woning aan de belangen van de man tegemoet komt. Er is ook nu sprake van een hypothecaire schuld verbonden aan de woning. Ook bestaat nu al een situatie waarin bij verkoop van de woning een restschuld overblijft. Bij verkoop gedurende het WSNP traject zal een restschuld na verkoop van de betreffende woning dan ook enerzijds niet de schone lei hoeven te ontberen op grond van artikel 358 lid 5 Faillissementswet als artikel 303 lid 3 Faillissementswet niet van toepassing wordt verklaard en anderzijds geen ‘nieuwe’ schuld opleveren en dus geen grond vormen voor een tussentijdse beëindiging van de WSNP. De vrees van de man om door de verkoop gedurende het WSNP traject verstoken te worden van een ‘schone lei’ is dan ook niet gerechtvaardigd. Uit de emailwisseling tussen de man en WMO consulente Carlien Fernandes blijkt dat de vrouw vanwege de beperkingen van [kind 1] voorrang op een andere woning krijgt, maar dat op dit moment onduidelijk is wanneer er een geschikte woning of een woning die geschikt kan worden gemaakt beschikbaar komt. De man heeft daarmee voldoende onderbouwd dat de onverdeeldheid van de woning, anders dan de vrouw stelt, niet van invloed is op de urgentiepositie van de vrouw.
5.11
Gezien het belang van de vrouw bij nog een periode van onverdeeldheid en het belang van de man bij verdeling en verkoop van de woning gedurende de toepassing van het WSNP traject, is het hof van oordeel dat de onverdeeldheid van de woning aan de [adres] een begrenzing in tijd vergt en dat uitsluiting van de vordering tot verdeling onder voorwaarden dient te geschieden. Naar het oordeel van het hof dient de termijn van de uitsluiting van de vordering tot verdeling te eindigen:
1. wanneer de dagelijkse zorg door de vrouw voor [kind 1] vervalt, of
2. wanneer de vrouw een voor [kind 1] geschikte of geschikt te maken woonruimte aangeboden krijgt en dus een vervangende woonruimte kan aanvaarden, of
3. wanneer de vrouw in staat is de woning voor een voor beide partijen acceptabele waarde van de man over te nemen en de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, doch
4. uiterlijk op 1 december 2020.
De termijn onder 4. is mede ingegeven vanwege het belang dat de man heeft bij verkoop van de woning gedurende het WSNP traject. Het belang van de vrouw vergt dat zij binnen voormelde termijn onder 4. genoemd de mogelijkheid krijgt om meer inkomen te genereren door het starten van de door haar gewenste onderneming (als ZZP-er in de zorg). Met een hoger inkomen wordt de kans van de vrouw op overname van de woning, alsook het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, groter. Van de vrouw mag worden verlangd dat zij zich vanaf de datum van deze beschikking ten volle zal inzetten om bedoeld hoger inkomen te generen om zo de kans op overname van de woning te vergroten, maar tegelijkertijd ook vervangende woonruimte te vinden en wanneer haar een voor [kind 1] geschikte of geschikt te maken vervangende woonruimte wordt aangeboden, deze woning (conform de door het hof geformuleerde voorwaarde onder 2) aanvaardt.
5.12
De vrouw dient in de periode van onverdeeldheid de lasten van de woning voor haar rekening te (blijven) nemen, zonder verrekening achteraf. Datzelfde geldt voor de betaling van het premiedeel van de man van de kapitaalpolis. De vrouw dient de premielast volledig voor haar rekening te nemen. Het opgebouwde kapitaal van de kapitaalpolis komt aan de man en vrouw ieder, bij verkoop en levering aan een derde, dan wel levering aan de vrouw als zij de woning kan overnemen, voor de helft toe.
5.13
Tot slot mag de man er rekening mee houden dat na ommekomst van de in 5.10 onder 4. bedoelde termijn, hij niet met een nieuwe termijn wordt geconfronteerd. Daarom zal het hof aan hem machtiging verlenen op de wijze als hierna te melden. Het hof ziet geen aanleiding om de door de man verzochte dwangsommen aan de beslissingen te verbinden. De vrouw heeft in haar verweerschrift in hoger beroep gesteld dat zij, indien het hof dat beslist, zal meewerken aan verkoop van de woning.

6.De slotsom

6.1
De grieven van de man slagen deels. Derhalve zal het hof de beslissing ter zake van de onverdeeldheid vernietigen en ter zake van de verzoeken van de man in hoger beroep beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 december 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw, naast hetgeen zij reeds heeft betaald, ter finale kwijting een bedrag van € 2.000,- (zegge: tweeduizend euro) aan de man zal betalen, in termijnen van tenminste € 166,66 per maand, de eerste termijn vóór 1 januari 2019 en de laatste termijn uiterlijk op 31 december 2019 te voldoen;
gelast de wijze van verdeling van de woning aan de [adres] van partijen als volgt;
bepaalt dat uitsluiting van de vordering tot verdeling van de woning eindigt wanneer een van de vier onder rechtsoverweging 5.11 vermelde voorwaarden intreedt;
bepaalt dat partijen de woning uiterlijk op:
het moment dat de dagelijkse zorg voor [kind 1] wegvalt, of
het moment dat de vrouw geschikte of geschikt te maken woonruimte aangeboden krijgt, dan wel
op 1 december 2020,
dienen te verkopen en de netto opbrengst bij helfte dienen te verdelen/dan wel de resterende schuld bij helfte dienen te dragen, door binnen twee weken na de onder 1, 2 of 3 gestelde termijn:
gezamenlijk opdracht te geven aan een lokaal bekende NVM-makelaar om de woning aan een derde te verkopen;
opdracht te geven een bodemprijs voor de woning te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan al hetgeen nodig is voor de notariële eigendomsoverdracht (waaronder ondertekening van de akte van levering);
medewerking te verlenen aan de betaling van de kosten van verkoop, waaronder de makelaarscourtage;
bepaalt dat deze uitspraak, voor zover die betrekking heeft op de verkoop van de woning, in de plaats zal treden van de medewerking van de vrouw aan de onderhandse akte van verkoop in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • de makelaar die deze onderhandse akte heeft opgesteld, heeft partijen uitgenodigd de onderhandse akte van verkoop op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft hun ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akte toegezonden en
  • de vrouw heeft niet uiterlijk op het door de makelaar vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van deze akte;
bepaalt dat deze uitspraak, voor zover die betrekking heeft op al hetgeen nodig is voor de notariële eigendomsoverdracht (waaronder ondertekening van de akte van levering), in de plaats zal treden van de medewerking van de vrouw daaraan in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • de notaris die met de levering is belast heeft partijen uitgenodigd de akte van levering op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft hun ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akte en een afrekening toegezonden en
  • de notaris heeft hen ten minste een week voor het hierboven bedoelde tijdstip gevraagd te verrichten al hetgeen verder nodig is voor de notariële eigendomsoverdracht (waaronder de aanvraag voor een royement van het hypotheekrecht, de eventuele afkoop van de kapitaalpolis en het meewerken aan notariële formaliteiten); en
  • de vrouw heeft niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van deze akte en al hetgeen verder nodig was voor de notariële eigendomsoverdracht; en
  • de notaris heeft in de akte van levering verklaard dat aan al deze voorwaarden is voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T. ter Brugge, J.U.M. van der Werff en R.E. Brinkman, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 18 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.