ECLI:NL:GHARL:2018:10964

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
17/01408
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en managementvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.124 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.336. De inspecteur had ook een bedrag van € 3.815 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar van belanghebbende heeft de rechtbank de aanslag en de heffingsrente verder verminderd, maar belanghebbende ging in hoger beroep omdat hij het niet eens was met de beslissing van de rechtbank. De kern van het geschil betreft de hoogte van de managementvergoeding die door Beheer BV aan belanghebbende in rekening is gebracht en de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten en giften. Het hof oordeelt dat de inspecteur de bewijslast heeft om aan te tonen dat de managementvergoeding niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden. Het hof concludeert dat de managementvergoeding van € 40.000 niet als zakelijke kosten kan worden aangemerkt en dat de inspecteur terecht een bedrag van € 15.000 als kosten heeft geaccepteerd. Daarnaast wordt de aftrek van specifieke zorgkosten en giften door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, waardoor het hof de uitspraak van de rechtbank vernietigt en de aanslag vermindert tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.632.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/01408
uitspraakdatum: 18 december 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 november 2017, nummer AWB 17/637, in het geding tussen belanghebbende en
de
Inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.124 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.336. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 3.815 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag en het bedrag van de beschikking heffingsrente verminderd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak gegrond verklaard en de aanslag en het bedrag van de beschikking heffingsrente verder verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord, mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
1.7
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingezonden. De Inspecteur heeft tevens ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een pand in de [a-straat] in [Z] , nummers 56 en 56bis. Het pand bestaat uit een shoarmazaak met daarboven een woongedeelte van twee verdiepingen.
2.2.
Belanghebbende houdt vanaf 29 mei 2007 alle aandelen in de besloten vennootschap [C] BV, welke vennootschap op haar beurt 50% van de aandelen houdt in [D] BV (hierna Beheer BV). Een broer van belanghebbende is (middellijk) aandeelhouder van de overige 50% van de aandelen Beheer BV. Beheer BV houdt alle aandelen in [E] BV, producent van en groothandelaar in levensmiddelen.
2.3.
Vanaf eind 2008 drijft belanghebbende onder de naam [F] een eenmanszaak in het pand [a-straat] 56 te [Z] . De activiteiten van de onderneming bestaan uit de exploitatie van een cafetaria.
2.4.
In verband met de verminderde gezondheidstoestand van belanghebbende, hij lijdt aan spierdystrofie, wordt in 2011 het pand [a-straat] 56 verhuurd en de exploitatie van de cafetaria (shoarmazaak) verpacht aan [G] v.o.f.
2.5.
Met ingang van 1 januari 2011 wordt de onderneming [F] verpacht. Beheer BV verricht ten behoeve van [F] het beheer van de huur/pachtovereenkomst. Beheer BV int de huur/pachtopbrengsten van [a-straat] 56 en de shoarmazaak van [G] v.o.f., en regelt ook het verdere met deze verhuur/verpachting samenhangende beheer.
2.6.
Beheer BV rekent de pachtopbrengsten van [G] v.o.f. tot haar eigen omzet. Blijkens grootboekkaart “8003” van Beheer BV, werd in 2011 de pacht van [a-straat] 56 negen maal op of rond de eerste dag van de betreffende maand ontvangen, en in drie maanden met enkele weken vertraging. Per 31 december 2011 is vervolgens door Beheer BV de navolgende boeking gemaakt:
“8003 omzet pacht € 60.000
820/3 aan pacht [F] € 60.000”
2.7.
De toelichting op de resultatenrekening 2011 van [F] vermeldt over de opbrengsten:

Overige opbrengsten
Omzet pacht € 60.000
Omzet huur
€ 36.000
€ 96.000”
2.8.
Met dagtekening 30 december 2011 heeft Beheer BV een factuur uitgereikt aan de onderneming [F] voor een bedrag van € 47.600 (€ 40.000 + € 7.600 BTW), met als omschrijving:
“1 Management Fee vergoeding
Januari t/m december 2011”
2.9.
De management fee van Beheer BV is in de jaarrekening 2011 van [F] voor een bedrag van € 40.000 opgenomen onder “Andere kosten”.
2.10.
Belanghebbende heeft van zijn toenmalige accountant, [H] (hierna: [H] ), de navolgende facturen ontvangen voor verrichte werkzaamheden, en deze in 2011 tot zijn ondernemingskosten gerekend:
Factuurnummer Datum Bedrag exclusief BTW
1783139 25.08.2010 € 1.600,00
1834278 16.12.2010 € 10.000,00
1895223 19.04.2011 € 8.390,00
1978885 05.10.2011 € 1.695,15
In zijn aangifte IB/PVV 2011 heeft belanghebbende onder meer aan inkomsten vermeld:
- Winst uit onderneming ( [F] ) € 18.278
- Loon [C] BV € 17.707
- Uitkering [I] € 18.038
en heeft belanghebbende:
- het pand [a-straat] tot zijn bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 Wet inkomstenbelasting 2011(hierna: Wet IB) gerekend (box 3),
- op de bijgevoegde jaarstukken van [F] geen gebouwen/terreinen vermeld,
- bedragen vermeld voor specifieke zorgkosten (€ 9.030) en voor overige giften (€ 16.300).
2.11.
Bij brief van 26 september 2012 heeft belanghebbende, namens Beheer BV aan [G] v.o.f. onder meer als volgt geschreven:
“Betreft: opzegging huurovereenkomst
Beste heren (…)
Middels deze brief willen wij de huurovereenkomst tussen [D] B.V. en [G] V.O.F. per 31 oktober 2012 opzeggen. (…)
Conform artikel 22 van de huurovereenkomst tussen [D] B.V. en [G] V.O.F. zijn er aan de volgende voorwaarden niet voldaan:
* De huurpenningen zijn niet op tijd voldaan (…)
(…)
* Er is niet voldaan aan de eisen wat je van een goede huurder van een gevestigde cafetaria zou mogen verwachten gezien de inkopen en indirect de omzet enorm zijn gedaald bij [E] B.V. (…)
* Er is niet voldaan aan de afspraken conform de pachtovereenkomst met betrekking tot het inkopen van producten bij [E] B.V. (…)
(…)
Namens de directie van [D] B.V.
[X] ”
2.12.
In een brief van 20 november 2014 van huisarts [J] , is vermeld dat belanghebbende reeds jaren, in ieder geval reeds sinds 2009, lijdt aan spierdystrofie als gevolg waarvan belanghebbende grote lichamelijke klachten (afnemende spierkracht, begonnen in de benen) en psychische klachten ondervindt. Belanghebbende staat vanaf 2015 onder behandeling van de afdeling fysiotherapie van het UMC [Z] .
2.13.
Met dagtekening 5 april 2012 heeft de hulporganisatie [K] te [L] een op naam van “B.V. [E] , [b-straat] , [Z] ” gestelde kwitantie uitgereikt. Deze vermeldt onder meer:
“ Wij danken u voor uw gift(en) zoals hieronder weergegeven.
(…)
11. 01/11/2011 € 16.570”
2.14.
In zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur – voor zover hier van belang – de management fee voor een bedrag van € 15.000 als kosten van de onderneming [F] geaccepteerd, aftrek van de facturen van [H] beperkt tot een bedrag van € 148, en geen aftrekken vanwege specifieke zorgkosten en giften toegestaan.
2.15.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak – onder meer – de bewijslast voor de zakelijkheid van de hoogte van de management fee bij belanghebbende gelegd en vervolgens geoordeeld dat belanghebbende er niet in is geslaagd een hogere zakelijke vergoeding dan € 15.000 aannemelijk te maken, een deel van de kosten van [H] groot € 5.150 tot de kosten van de onderneming [F] gerekend en geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor aftrek van bedragen vanwege specifieke zorgkosten en giften.
2.16.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is – ná beperking van de beroepsgronden door belanghebbende, ná intrekking van het incidenteel hoger beroep door de Inspecteur en ná een tussen partijen ter zitting van het Hof bereikt compromis over de omvang van de aftrek van de accountantskosten – nog in geschil, het antwoord op de vragen 1) tot welk bedrag de door Beheer BV aan belanghebbende in rekening gebrachte management fee tot de kosten van de onderneming [F] behoort en 2) of, en zo ja tot welk bedragen, belanghebbende in aanmerking komt voor persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten en aftrekbare giften.
3.2.
Ten aanzien van de accountantskosten zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de facturen van [H] van 25 augustus 2010 (€ 1.600) en 16 december 2010 (€ 10.000) in het geheel niet voor aftrek in aanmerking komen en dat de facturen van 19 april 2011 € 8.390 en 5 oktober 2011 (€ 1.695,15) volledig ten laste van het resultaat 2011 van de onderneming [F] kunnen worden gebracht.
3.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de ter zake van het beheer van de pachtovereenkomst door Beheer BV aan [C] in rekening gebrachte management fee van € 40.000, geheel is aan te merken als kosten van de onderneming. Verder stelt belanghebbende dat hij in 2011 voor bedrag van € 9.030 aan fiscaal aftrekbare uitgaven vanwege specifieke zorgkosten heeft gedaan, en dat hij – zo begrijpt het Hof de stelling van belanghebbende in hoger beroep – in 2011 voor een bedrag van € 65.535 aan aftrekbare giften heeft gedaan.
3.4.
De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat de door Beheer BV in rekening gebrachte management fee tot geen hoger bedrag als ondernemingskosten in aanmerking kan worden genomen, dan het reeds bij uitspraak op bezwaar toegestane bedrag van € 15.000. Verder stelt de Inspecteur dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor aftrek in verband met specifieke zorgkosten of giften.
3.5.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.6.
Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof belanghebbende – nader tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van de aanslag IB/PVV 2011 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.159 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.336.
3.7.
De Inspecteur concludeert – zo begrijpt het Hof ook hier – nader tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van de aanslag IB/PVV 2011 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.632 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.336.

4.Beoordeling van het geschil

Management fee
4.1.
Vast staat dat Beheer BV aan de onderneming van belanghebbende, [F] , een bedrag heeft gefactureerd van € 40.000 exclusief BTW ter zake van in 2011 voor [F] verrichte managementdiensten. Tussen partijen is niet in geschil dat Beheer BV ten behoeve van de onderneming [F] , in 2011 daadwerkelijk dergelijke diensten heeft verricht.
4.2.
De Inspecteur stelt echter dat de gefactureerde management fee niet in verhouding staat tot de door Beheer BV voor [F] verrichte werkzaamheden, en dat de omvang van de feitelijk door [F] aan Beheer BV betaalde vergoeding (mede) zijn grond vindt in de omstandigheid dat belanghebbende (middellijk) een 50% aandelenbelang heeft in Beheer BV. De Inspecteur heeft daarom slechts een bedrag van € 15.000 als kosten van de onderneming [F] in aftrek aanvaard. Voor het overige is – aldus de Inspecteur – sprake van een onttrekking door belanghebbende (en vervolgens een informele kapitaalstorting door belanghebbende in – uiteindelijk – Beheer BV). De lasten van de management fee worden – aldus nog steeds de Inspecteur – voor een bedrag van € 25.000 niet opgeroepen door de onderneming van belanghebbende, doch vinden hun oorzaak in persoonlijke (aandeelhouders-) motieven van belanghebbende.
4.3.
Nu vaststaat dat Beheer BV een bedrag van € 40.000 exclusief BTW voor management activiteiten aan [F] heeft gedeclareerd en tussen partijen niet in geschil is dat Beheer BV voor het gedeclareerde bedrag werkzaamheden voor [F] heeft verricht, doch de Inspecteur stelt dat ter zake van deze kosten sprake is van een gedeeltelijke onttrekking door belanghebbende, rust op de Inspecteur de last de feiten en omstandigheden te stellen en bij gemotiveerde betwisting – zoals hier – aannemelijk te maken dat de lasten van de management fee tot een bedrag van € 25.000 niet worden opgeroepen door de onderneming van belanghebbende.
4.4.
De Inspecteur heeft in dat verband gesteld dat de feitelijke uitoefening van de onderneming van [F] vanaf 2011 via Beheer BV was verpacht aan [G] v.o.f., en dat de activiteit van [F] daarna nog slechts bestond uit de verhuur van een winkelpand en verpachting van de onderneming aan Beheer BV, dat de resterende werkzaamheden voor [F] derhalve zeer beperkt in omvang waren, voornamelijk het innen van de huur- en pachtsommen, welke zijn aan te merken als passief vermogensbeheer en dat de management fee 2011 van € 40.000 niet in verhouding staat tot de totale huur/pachtsom over 2011 van € 96.000. De beperkte werkzaamheden van Beheer BV werden bovendien namens Beheer BV uitgevoerd door belanghebbende zelf. De Inspecteur merkt daarbij voorts op dat belanghebbende voor al zijn werkzaamheden voor Beheer BV, ook voor zover dat werkzaamheden ten behoeve van [E] BV betrof, geen vergoeding ontving anders dan een loon van [C] BV van € 17.707, derhalve minder dan de helft van de vergoeding als bedoeld in artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 en dat belanghebbende in 2011 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving van [I] in verband met zijn 50% arbeidsongeschiktheid.
4.5.
Ter zitting van het Hof heeft – de gemachtigde van – belanghebbende desgevraagd verklaard:
- dat de verpachting van de onderneming [F] aan [G] v.o.f. haar grond vond in de omstandigheid dat belanghebbende vanwege het voortschrijden van zijn lichamelijke aandoening niet meer in staat was alles alleen te doen,
- dat het voornamelijk belanghebbende was die in 2011 werkzaamheden verrichtte voor Beheer BV en niet de broer van belanghebbende,
- dat belanghebbende in 2011 gezondheidsproblemen ondervond en voor 50% was afgekeurd,
- dat er een pachtovereenkomst is waarin is overeengekomen dat Beheer BV een shoarmazaak aan [G] v.o.f. verpacht,
- dat in die overeenkomst met [G] v.o.f. een verplichting was opgenomen dat alle inkopen van [G] v.o.f. zouden plaatsvinden bij [E] BV en dat de door belanghebbende voor Beheer BV verrichte werkzaamheden deels ook het nakomen van de afnameverplichting door [G] v.o.f. zagen,
- dat belanghebbende niet heeft bijgehouden welke werkzaamheden hij verrichtte ten behoeve van de eenmanszaak ( [F] ) en welke ten behoeve van Beheer BV/ [E] BV, en
- dat belanghebbende de huur/pachtovereenkomst waarop het onderhavige geschil ziet, niet kan overleggen.
4.6.
Het Hof acht aannemelijk dat, zoals de Inspecteur heeft gesteld, belanghebbende de onderneming [F] heeft verhuurd/verpacht aan Beheer BV. De gemachtigde heeft ter zitting van het Hof in dat verband ook verklaard dat er een pachtovereenkomst tussen Beheer BV en [G] v.o.f. was (4.5). Van een rechtstreekse verhuur/verpachting door belanghebbende aan [G] v.o.f. was dus geen sprake, hetgeen ook blijkt uit de brief van Beheer BV aan [G] v.o.f. (2.12). Aldaar wordt immers verschillende malen uitdrukkelijk vermeld dat het een huurovereenkomst tussen Beheer BV en [G] v.o.f. betreft. Ook de in die brief vermelde, ten gunste van de 100%-dochtervennootschap van Beheer BV ( [E] BV) bedongen voorwaarden wijzen in die richting. Nu belanghebbende de door hem gestelde huur/pachtovereenkomst niet kan overleggen (4.5), acht het Hof daarmee ook aannemelijk dat de door belanghebbende gestelde werkzaamheden van Beheer BV met betrekking tot het huur/pachtcontract, zoals het innen van de huur bij [G] v.o.f., het onderhouden van de systemen en apparatuur en werkzaamheden met betrekking tot de vereiste vergunningen in de eerste plaats ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering van Beheer BV hebben plaatsgevonden.
4.7.
De door Beheer BV voor [F] verrichte werkzaamheden met betrekking tot het beheer van de huur/pachtovereenkomst, betreffen derhalve het innen van de door Beheer BV zelf aan [F] verschuldigde huur/pachtsom, waarvan aannemelijk is dat dit slechts zeer beperkte inspanningen met zich bracht aangezien Beheer BV die bedragen bij zichzelf kon innen. Naar het oordeel van het Hof staat onder die omstandigheden een vergoeding van € 40.000 voor het innen van een huur/pachtsom van € 96.000 in geen reële verhouding tot de werkzaamheden en kan die vergoeding niet als zijnde “at arms length” bepaald worden beschouwd.
4.8.
De door Beheer BV in het kader van haar eigen met [G] v.o.f. gesloten huur/pachtovereenkomst verrichte werkzaamheden, werden voornamelijk door belanghebbende zelf uitgevoerd (4.5). De gezondheidstoestand van belanghebbende in 2011 liet echter zeer te wensen over (2.4 en 4.5), en belanghebbende was blijkens de van [I] ontvangen arbeidsongeschiktheidsverzekering (2.11) en de verklaring ter zitting (4.5), in ieder geval voor 50% arbeidsongeschikt. Belanghebbende heeft voor al zijn werkzaamheden voor Beheer BV een salaris genoten van niet meer dan € 17.707 (2.6), hetgeen – naar belanghebbende in zijn pleitnota stelt – voldoende moet worden geacht gezien de beperkingen die zijn ziekte ook al in 2011 voor hem meebracht. Gezien de omstandigheid dat de door [G] v.o.f. verschuldigde bedragen in 2011 doorgaans op tijd, en anders met slechts geringe vertraging werden betaald (2.6), acht het Hof het niet aannemelijk dat met het innen van de huur/pachtsom door Beheer BV bij [G] v.o.f. enigszins omvangrijke werkzaamheden gemoeid waren.
4.9.
Als al ervan kan worden uitgegaan dat de werkzaamheden die Beheer BV in het kader van de uitvoering en het beheer van haar eigen met [G] v.o.f. gesloten (onder-) huur/pachtovereenkomst heeft verricht, mede ten goede zouden (kunnen) komen aan de onderneming van belanghebbende, [F] , dan acht het Hof de omvang van die werkzaamheden zodanig gering, dat ook daarmee de door [F] aan Beheer BV betaalde management fee niet als “at arms length” kan worden aangemerkt.
4.10.
Desgevraagd heeft belanghebbende geen nadere verklaring kunnen geven voor de hoogte van de management fee. Evenmin heeft belanghebbende de ter zake geldende contracten kunnen overleggen (4.5). De door belanghebbende aan Beheer BV betaalde vergoeding staat naar het oordeel van het Hof in een zo grote mate van wanverhouding tot de door Beheer BV daarvoor – in de persoon van belanghebbende zelf – verrichte prestaties, dat hij zich daarvan bewust moet zijn geweest en dat persoonlijke motieven bij de vaststelling van de management fee een rol hebben gespeeld.
4.11.
Op grond van het voorgaande acht het Hof de Inspecteur geslaagd in zijn bewijslast en acht het Hof het door de Inspecteur in aftrek toegelaten bedrag van de management fee van € 15.000 zeker niet te laag.
Persoonsgebonden aftrek
Specifieke zorgkosten
4.12.
Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en de niet eerder in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van voorafgaande jaren. Persoonsgebonden aftrekposten zijn - onder meer – uitgaven voor specifieke zorgkosten (artikel 6.1, lid 1 en letter a en lid 2, aanhef en letter d, Wet IB). Op belanghebbende rust, nu de Inspecteur de betreffende uitgaven betwist, de bewijslast voor het bestaan en de omvang deze uitgaven.
4.13.
Belanghebbende lijdt – onder meer – aan spierdystrofie als gevolg waarvan hij grote lichamelijke en psychische klachten ondervindt. Belanghebbende claimt uitgaven te hebben gedaan in verband met een door hem op doktersvoorschrift gevolgd dieet (€ 900), en aan hem in Turkije verleende, alternatieve, geneeskundige hulp (€ 6.210) en reiskosten naar Turkije in verband met die geneeskundige hulp (€ 1.920).
4.14.
Desgevraagd heeft belanghebbende met betrekking tot de door hem geclaimde aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten geen bewijsstukken aan de Inspecteur – noch in (hoger) beroep aan de Rechtbank en het Hof – kunnen overleggen, anders dan kopieën van enkele vliegtickets in 2011 van Amsterdam naar Istanbul/Ankara v.v. Een doktersvoorschrift met betrekking tot het gevolgde dieet is niet overgelegd. De betalingen aan artsen in Turkije zijn zoekgeraakt, aldus belanghebbende.
4.15.
Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft hij de omvang en de aftrekbaarheid van de door hem gestelde uitgaven niet aannemelijk gemaakt. Dat belanghebbende op doktersvoorschrift een dieet heeft gevolgd waarvan de kosten kwalificeren voor aftrek acht het Hof niet aannemelijk gemaakt. Dat belanghebbende in Turkije uitgaven heeft gedaan in verband met zijn ziekte acht het Hof zeker niet onmogelijk, maar belanghebbende maakt op geen enkele manier aannemelijk tot welke omvang en voor welke medische behandeling. Dat belanghebbende – zoals hij stelt – de facturen voor die behandelingen is zoekgeraakt, dient voor zijn rekening te blijven. In het verlengde hiervan acht het Hof belanghebbende er evenmin in geslaagd aannemelijk te maken dat de reiskosten naar Turkije voor aftrek in aanmerking komen.
Giften
4.16.
Blijkens artikel 6.32 Wet IB zijn aftrekbare giften:
a. periodieke giften;
b. andere giften.
4.17.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 16.300 aan giften vermeld met als vermelding “Giften familie [X] ”. In (hoger) beroep stelt belanghebbende giften te hebben gedaan aan [K] Hulporganisatie (€ 16.570) en een bedrag te hebben betaald voor de aankoop van meel in Litouwen en het scheepstransport van dat meel naar Somalië.
4.18.
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van periodieke giften.
4.19.
Artikel 6.39 Wet IB luidt, voor zover hier van belang:
“1. Andere giften worden in aanmerking genomen voorzover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voorzover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan, en vervolgens tot ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.”
4.20.
Nu de Inspecteur de omvang en aftrekbaarheid van de door belanghebbende gestelde giften gemotiveerd heeft bestreden, is het aan belanghebbende daarvoor het, met schriftelijke bescheiden gestaafde bewijs, te leveren.
4.21.
Ter ondersteuning van zijn stelling voor de aftrek van het bedrag van € 16.570 heeft belanghebbende een kwitantie overgelegd van [K] (2.14). Deze kwitantie is gesteld ten name van [E] BV. In bezwaar heeft belanghebbende in eerste instantie gesteld dat de kwitantie weliswaar is gesteld ten name van [E] BV doch dat hij, belanghebbende, het betreffende bedrag vanaf een privé-bankrekening heeft betaald. Later heeft belanghebbende gesteld dat het betreffende bedrag door [E] BV is betaald, doch dat dit bedrag ten laste van de rekening-courant van belanghebbende is gebracht. Belanghebbende heeft echter geen bewijs voor zijn stellingen bijgebracht. Het Hof acht belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij tot een bedrag van € 16.570 een aftrekbare gift heeft gedaan aan [K] .
4.22.
Belanghebbende heeft zijn stelling dat hij € 48.965 heeft betaald voor een meeltransport naar Somalië, nader onderbouwd met een handgeschreven en door belanghebbende alsmede een zekere [M] ondertekend briefje, waarin (kennelijk op 8 september 2011) wordt verklaard dat voor meel en een container een bedrag van € 48.965 is betaald, een ongedateerde verklaring van de Rabobank dat door belanghebbende een bedrag van € 40.000 in contanten is opgenomen en een e-mail bericht van 26 augustus 2011 van [N] aan [E] BV waarin over vervoer van een container naar Mogadishu wordt geschreven.
4.23.
Met hetgeen belanghebbende aan bewijsstukken heeft bijgebracht heeft hij naar het oordeel van het Hof op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, laat staan “met schriftelijke stukken gestaafd” dat hij in 2011 aftrekbare giften heeft gedaan, noch tot welke bedrag hij zulke giften zou hebben gedaan.
4.24.
Belanghebbende heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het jaar 2011 in aanmerking komt voor aftrek in verband met specifieke zorgkosten en/of giften.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.503 (3 punten (beroepschrift, verweerschrift in incidenteel hoger beroep, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 501).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.632, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.336,
– vermindert de beschikking inzake de heffingsrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ter zake van het hoger beroep tot een bedrag van € 1.503, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 18 december 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 december 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.