ECLI:NL:GHARL:2018:10921

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
200.234.695/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichting en ingangsdatum in ouderschapsplan na beëindiging schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de kinderen van partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de man verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2011 en 2013. De man had eerder geen alimentatie hoeven betalen vanwege zijn schuldsaneringsregeling, die in september 2016 was beëindigd. De vrouw heeft in haar beroepschrift drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere de ingangsdatum van de alimentatie ter discussie stelde. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, nu de man uit de schuldsanering is en er een herbeoordeling van de behoefte en draagkracht van partijen noodzakelijk is. Het hof heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 1 maart 2017, omdat de man op 24 februari 2017 op de hoogte was gesteld van de wens van de vrouw om een bijdrage te ontvangen. De behoefte van de kinderen is berekend op € 551,-- per maand, en het aandeel van de man in de kosten is vastgesteld op € 201,-- per kind per maand, met ingang van 1 maart 2017. De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland is vernietigd en de alimentatieverplichting is gewijzigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.234.695/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/155255 / FA RK 17-761)
beschikking van 13 december 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Bergsma te Dokkum.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de man],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de man,
advocaat voorheen: mr. J. Doornbos te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 februari 2018;
- een journaalbericht van mr. Doornbos van 28 mei 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bergsma van 11 oktober 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van 23 oktober 2018, waarbij mr. Doornbos zich onttrekt als advocaat van de man.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2018 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te Tytsjerksteradiel (verder te noemen: [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te Tytsjerksteradiel (verder te noemen: [de minderjarige2] ), over wie zij (sinds 2015) gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
Partijen hebben hun relatie in 2014 beëindigd.
3.3
Partijen hebben op 25 augustus 2015 een ouderschapsplan ondertekend.
In artikel 11 van het ouderschapsplan is het volgende bepaald:
"Op dit moment is er geen draagkracht voor kinderalimentatie.
Dit i.v.m. een schuldsaneringsregeling. Moeder leeft van een bijstandsuitkering.
Mocht er in de toekomst een verandering in de draagkracht van partijen ontstaan zal er
een alimentatie berekening worden gedaan. (…)
Partijen komen voorts overeen dat jaarlijks door partijen wordt beoordeeld of er zich wijzigingen hebben voorgedaan in hun draagkracht die dienen te leiden tot een
(her)berekening.
Partijen zullen elkaar in dit verband in het bezit stellen van de noodzakelijke stukken om
te beoordelen of er sprake is van een wijziging in draagkracht."
3.4
De schuldsaneringsregeling van de man is in september 2016 beëindigd.
3.5
De man exploiteert vanaf 1 april 2017 een eenmanszaak, handelend onder de naam [C] . De vrouw is werkzaam als gastouder en heeft in 2017 en 2018 van de gemeente aanvullende bijstand ontvangen.
3.6
De vrouw heeft samen met haar nieuwe partner de heer [D] [in] 2017 een dochter, [E] , gekregen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van artikel 11 van het op 25 augustus 2015 door beide partijen ondertekende ouderschapsplan, bepaald dat de man met ingang
van 1 juni 2017 een bedrag van € 25,-- per kind per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: kinderalimentatie).
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
22 november 2017. Grief 1 ziet op de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie.
Grief 2 ziet op de behoefte van de kinderen. Grief 3 ziet op het aandeel van de man in de kosten van de kinderen. De vrouw verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen, dat het door partijen ondertekende ouderschapsplan wordt gewijzigd, inhoudende dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen wordt vastgesteld op € 201,-- per kind per maand in de periode vanaf 1 maart 2017, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeend te behoren.
4.3
De man heeft geen verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

De wijziging van omstandigheden
5.1
In de eerste plaats is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Omdat gebleken is dat de man met ingang van september 2016 uit de schuldsanering is,
is er naar het oordeel van het hof sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
De ingangsdatum
5.2
Het hof zal met betrekking tot de ingangsdatum van de eventuele alimentatie-verplichting de vrouw volgen en uitgaan van 1 maart 2017. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man op 24 februari 2017 per brief op de hoogte is gebracht van haar wens om, nu het schuldsaneringstraject is afgerond, van hem een bijdrage in de kosten van de kinderen te ontvangen. De man heeft er vanaf dat moment, mede gelet op de door partijen in artikel 11 van het ouderschapsplan gemaakte afspraken, rekening mee kunnen houden dat van hem een onderhoudsbijdrage werd verlangd.
De behoefte van de kinderen
5.3
De vrouw heeft de behoefte van de kinderen berekend op basis van een geschat netto besteedbaar gezinsinkomen van € 2.400,-- per maand in 2014. Volgens de vrouw was de man tijdens de relatie van partijen kostwinner en verdiende hij een inkomen als stukadoor.
De vrouw heeft ter bepaling van het netto besteedbaar inkomen van de man aansluiting gezocht bij het loon dat een stukadoor volgens de Cao Afbouw zou verdienen alsmede de bij de gezinssamenstelling behorende heffingskortingen en het ontvangen kindgebonden budget. Blijkens de berekening van de vrouw (productie 8 bij het beroepschrift) bedraagt de behoefte van de kinderen dan geïndexeerd vanaf 2014 naar 2017 € 551,-- per maand.
5.4
Nu de man de berekening van de behoefte van de kinderen in hoger beroep niet heeft weersproken en hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd, te weten dat ten tijde van het beëindigen van de relatie al sprake was van een schuldsaneringsregeling, naar het oordeel van het hof onvoldoende is om uit te gaan van een lager netto besteedbaar gezinsinkomen, zal het hof de berekening van de vrouw volgen en uitgaan van een behoefte van de kinderen van € 551,-- per maand in 2017.
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen
5.5
De vrouw heeft het aandeel van de man in de kosten van de kinderen (rekening houdend met een zorgkorting van 15%) berekend op een bedrag van € 201,-- per kind per maand (productie 8 bij het beroepschrift). Hierbij is de vrouw ook ten aanzien van de draagkracht van de man uitgegaan van een geschat inkomen van de man op basis van het loon dat een stukadoor volgens de Cao Afbouw zou verdienen (bij een fulltime aanstelling). Hiervan uitgaande bedraagt de draagkracht van de man € 469,-- per maand. Het hof zal hier van uitgaan, nu de man heeft erkend werkzaam te zijn als stukadoor en heeft nagelaten om, naast de kolommenbalans over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 september 2017, nadere recente inkomensgegevens in het geding te brengen.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat het door haar geschatte inkomen van de man zelfs op basis van enkel deze kolommenbalans reëel is. Het hof passeert de stelling van de man in eerste aanleg dat hij niet meer dan 30 uur per week zou kunnen werken, nu de man deze door de vrouw betwiste stelling niet nader heeft onderbouwd. De vrouw heeft wat betreft haar eigen draagkracht gerekend met een draagkracht van € 50,-- per maand. De vrouw heeft onweersproken naar voren gebracht
dat haar inkomen als gastouder en het kindgebonden budget dat zij ontvangt minder dan
€ 1.300,-- per maand bedraagt en dat zij daarom een minimale draagkracht heeft.
Dit wordt bevestigd door de stukken in het dossier. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar inkomen en verdiencapaciteit hiermee genoegzaam onderbouwd. De door de man in eerste aanleg gestelde hogere verdiencapaciteit en draagkracht van de vrouw is dus nu voldoende gemotiveerd weersproken.
5.6
Gelet op het vorengaande en in aanmerking genomen dat de man de berekening van
de vrouw voor het overige niet heeft weersproken, zal het hof deze berekening volgen en het
aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 1 maart 2017 vaststellen op € 201,-- per kind per maand.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
22 november 2017, en opnieuw beschikkende:
wijzigt artikel 11 van het door partijen op 25 augustus 2015 ondertekende ouderschapsplan en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 201,-- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 13 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.