ECLI:NL:GHARL:2018:10918

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
200.244.265/01 en 200.248.178/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en eenhoofdig gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en het eenhoofdig gezag van de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was eerder betrokken bij de ondertoezichtstelling en het gezag over de kinderen, maar door haar hardnekkige verslavingsproblematiek is zij als belanghebbende uitgesloten. De vader heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen verkregen, omdat de communicatie tussen de ouders moeizaam is en er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem komen te zitten tussen de ouders. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd en het gezag aan de vader is toegewezen. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep voor de verlenging van de ondertoezichtstelling na 18 juli 2018. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die al een belast verleden hebben en bescherming nodig hebben tegen verdere schade door de problematiek van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.244.265/01 en 200.248.178/01
(zaaknummers rechtbank C/17/150931 / FA RK 16-1374 en C/17/160155 / FJ RK 18-265)
beschikking van 11 december 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.S. Winter te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Bommel te Franeker.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 15 mei 2018 (200.244.265/01) en 18 juli 2018(200.248.178/01), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.244.265/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 augustus 2018;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- het verweerschrift van de vader;
- een brief van de van 20 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Winter van 15 oktober 2018 met productie(s).
In de zaak met nummer 200.248.178/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 oktober 2018;
- het verweerschrift van de vader;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
23 oktober 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Winter van 25 oktober 2018 met productie(s);
- een brief van de GI van 8 november 2018 met productie(s).
In beide zaken
2.3
De minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2004, is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 november 2018 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mr. [C] en mevrouw [D] . Met instemming van alle betrokkenen zijn beide zaken gelijktijdig behandeld.

3.De feiten

In beide zaken
3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , voornoemd en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ) geboren [in] 2009 en
- [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2017.
De vader is de biologische vader van [de minderjarige2] en de juridische vader van [de minderjarige1] en
[de minderjarige2] . De vader heeft in maart 2013 gezamenlijk met de moeder het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verkregen.
3.2
De vader is tevens de biologische vader van [de minderjarige4] , geboren [in] 2013 (verder te noemen: [de minderjarige4] ) uit een andere moeder ( [E] ). Uit die moeder is ook geboren [de minderjarige5] , geboren [in] 2002 (verder te noemen: [de minderjarige5] ). De vader heeft samen met [E] het gezag over [de minderjarige4] en [de minderjarige5] .
3.3
Na het uiteengaan van de vader en de moeder in 2009 hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wisselende woonplekken gekend (zowel bij de vader, de moeder en betrokken familie). Vanaf april 2016 wonen zij bij de vader. Bij beschikking van de rechtbank van 8 maart 2017 is het hoofdverblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (ook formeel) bij de vader bepaald. Zij wonen bij hun vader in gezinsverband met ook [de minderjarige4] en de moeder van [de minderjarige4] .
3.4
Voor zover hier van belang zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor het eerst van oktober 2013 tot in oktober 2015 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 16 november 2016 zijn zij opnieuw onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden. Bij beschikking van 10 november 2017 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] verlengd tot 16 mei 2018.

4.De omvang van het geschil

In de zaak 200.244.265/01
4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 15 mei 2018 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 16 mei 2019.
4.2
De moeder is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de GI om verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog zal worden afgewezen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader voert verweer en verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans de verzoeken van de moeder af te wijzen, althans haar grieven ongegrond te verklaren, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor zover dit de grieven van de moeder betreft, met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties.
In de zaak 200.248.178/01
4.5
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 18 juli 2018 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal zijn belast.
4.6
De moeder is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de vader om alleen te worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog zal worden afgewezen.
4.7
De vader voert verweer en verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans de verzoeken van de moeder af te wijzen, althans haar grieven ongegrond te verklaren, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor zover dit de grieven van de moeder betreft, met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal eerst de beslissing van de rechtbank beoordelen waarbij de vader is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook te noemen: de kinderen) omdat deze beslissing in deze procedures de meest verstrekkende beslissing is. Het hof zal daarna het beroep van de moeder beoordelen tegen de beslissing van rechtbank waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd.
Het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (zaaknummer 200.248.178/01)
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren zullen raken tussen de ouders en dat niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.4
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een fors belast verleden kennen. Ze hebben eerst van 3 oktober 2013 tot en met 3 oktober 2015 onder toezicht gestaan. Aanleiding hiervoor waren onder meer de zorgen rondom de alcoholproblematiek van de moeder alsmede fysiek geweld en emotionele verwaarlozing van [de minderjarige1] door de moeder. Daarnaast waren beide kinderen getuige van huiselijk geweld tussen de moeder en haar toenmalige ex-partner. Vanwege de hardnekkige verslavingsproblematiek van de moeder was er in 2016 een hernieuwde kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk. In april 2016 zijn de kinderen na een escalatie bij de moeder thuis, waarbij de moeder had gedronken en waardoor een zeer onveilige situatie voor de kinderen was ontstaan, (definitief) bij de vader gaan wonen. In de eerste fase van de ondertoezichtstelling is geprobeerd een goede samenwerking met de moeder op te bouwen, begeleide omgang tussen de moeder en de kinderen op te starten en hulpverlening van het [F] ( [F] ) te bewerkstelligen. De moeder bleek zeer onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken waardoor het traject bij het [F] werd beëindigd en de omgang tussen de moeder en de kinderen definitief ten einde leek. Na verloop van tijd gaven de kinderen aan toch behoefte te hebben om de moeder te zien. Derhalve is de GI weer met de moeder in gesprek gegaan over de omgang en heeft begin februari 2018 afspraken met de ouders gemaakt. In het afgelopen jaar hebben echter wederom terugvallen in moeders alcoholgebruik plaatsgevonden.
Het behoeft geen betoog dat vorenstaande een enorme impact heeft (gehad) op de kinderen. Vanwege de laatste (heel recente) terugval is de jongste dochter van de moeder, [de minderjarige3] , begin oktober 2018 uit huis geplaatst. Zij verblijft op dit moment bij de zus van de moeder. Zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] zijn ook hierdoor pijnlijk geraakt.
5.5
Daarnaast blijkt dat er al lange tijd sprake is van strijd en moeizame communicatie tussen de ouders. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat dan in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Gebleken is dat de vader, anders dan de moeder, van mening is dat de communicatie tussen hen moeizaam verloopt. Complicerende factor is dat de moeder zeer uitvoerig haar visie uiteenzet, hetgeen door het hof ter zitting ook is waargenomen. Door haar breedsprakigheid is, gezien de al moeizame verhoudingen, zeer voorstelbaar dat het (te) veel vraagt van de vader om in samenspraak met de moeder tot voor het welzijn van de kinderen belangrijke beslissingen te komen. Dit brengt het aanmerkelijke risico mee dat de kinderen klem komen te zitten.
Verder is niet bevorderlijk voor de communicatie dat de moeder erg veel weerstand toont. De moeder bagatelliseert haar (alcohol)problematiek, de moeizame communicatie en de zorgelijke situatie rondom de kinderen. Zij lijkt niet in te zien hoeveel de kinderen onder deze situatie lijden en het hof betwijfelt of de moeder in staat is steeds in het belang van de kinderen te handelen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de kinderen al beschadigd zijn en zij beschermd dienen te worden tegen verdere teleurstellingen. Het is ook gebleken dat het voor de vader zeer moeizaam is om gezamenlijke beslissingen in het belang van de kinderen te nemen. Zo heeft het recent een lange tijd geduurd om voor [de minderjarige1] een paspoort aan te vragen. Daarnaast bestaat er discussie tussen de ouders over de zorgverzekering van de kinderen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
De ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (zaaknummer 200.244.265/01)
5.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.7
Bekrachtiging van de bestreden beschikking van 18 juli 2018 zoals hiervoor overwogen brengt mee dat de moeder over de periode van 15 mei 2018 tot 18 juli 2018 belanghebbende is met betrekking tot de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] maar na deze periode geen belanghebbende meer is. Dit maakt dat de moeder voor de periode 15 mei 2018 tot 18 juli 2018 ontvankelijk is in haar hoger beroep. De beoordeling van het hof betreft daarom enkel een rechtmatigheidstoets van de ondertoezichtstelling gedurende die periode.
5.8
De ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen bestond in deze periode uit onder meer de persoonlijke (verslavings)problematiek van de moeder waardoor de veiligheid van de kinderen tijdens de omgang met de moeder onvoldoende gewaarborgd was. Het hof verwijst voor de voorgeschiedenis naar r.o. 5.4. Eind februari 2018 heeft de moeder, tijdens de omgang met de kinderen, een terugval gehad in het alcoholgebruik. Als gevolg hiervan kon de veiligheid van de kinderen bij de moeder wederom niet worden gegarandeerd en heeft de GI de omgang (tijdelijk) stopgezet. De moeder heeft in deze periode geen adequate hulpverlening voor haar alcoholprobleem geaccepteerd. Dit maakt dat de ernstige ontwikkelingsbedreigingen in deze periode onverminderd aanwezig waren en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is door de moeder niet werd geaccepteerd. Reeds hierom is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met betrekking tot de periode 15 mei 2018 tot 18 juli 2018 terecht is verlengd.
In beide zaken
proceskostenveroordeling
5.9
Het hof zal, anders dan de vader verzoekt, de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de kinderen van partijen betreft.

6.De slotsom

Het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (zaaknummer 200.248.178/01)
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking van 18 juli 2018, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
De ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (zaaknummer 200.244.265/01)
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep voor zover dat beroep ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf 18 juli 2018 en Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking van 15 mei 2018 voor het overige te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In de zaak 200.244.265/01
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover dat beroep ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf 18 juli 2018;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 15 mei 2018, voor zover deze zich uitstrekt over de periode 15 mei 2018 tot 18 juli 2018;
In de zaak 200.248.178/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
18 juli 2018, voor zover het de beslissing over het gezag betreft;
In beide zaken
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 11 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.