ECLI:NL:GHARL:2018:10831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
WAHV 200.205.927
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • J. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie en kostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die het beroep tegen een administratieve sanctie van € 130,- ongegrond had verklaard. De sanctie was opgelegd wegens het niet geldig zijn van het keuringsbewijs van een motorrijtuig. De kantonrechter had ook een proceskostenvergoeding van € 124,- toegewezen aan de betrokkene.

Het hof oordeelde dat de betrokkene geen beroep kon doen op artikel 9, tweede lid, onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) met betrekking tot de hoogte van de administratiekosten, aangezien deze matigingsbevoegdheid enkel betrekking heeft op het bedrag van de sanctie. Het verzoek van de gemachtigde om eerdere bezwaren als ingelast te beschouwen, werd niet als beroepsgrond erkend, omdat het hof niet ambtshalve de rechtmatigheid van de beslissing van de kantonrechter kan beoordelen, tenzij het gaat om openbare orde.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld. De uitspraak benadrukt de beperkingen van de rechtsgang in administratieve sanctiezaken en de verantwoordelijkheden van de gemachtigde in het proces.

Uitspraak

WAHV 200.205.927
12 december 2018
CJIB 194492855
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 7 november 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 124,-.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren.” Deze gedraging zou blijkens een registercontrole van de RDW zijn verricht op 9 november 2015 met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De gemachtigde van de betrokkene kan de rechtbank niet volgen in zijn oordeel dat het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is. De rechtbank stelt onverkort dat de verklaring van de verbalisant voldoende is tenzij twijfel gezaaid wordt ten aanzien van de waarneming of de ambtsedige verklaring. Echter, de wijze van waarnemen, althans wat er inhoudelijk gebeurd is, ontbreekt. Ook is niet helder op wiens ambtseed de verklaring is, er wordt immers enkel een vermoedelijk intern personeelsnummer genoemd. Navraag bij de
dienst Justis levert op dat er in ieder geval geen akte met dat nummer bestaat.
3. Zoals het hof in zijn arrest van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:2855 heeft overwogen, stelt de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) niet de eis dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt en kan aan het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven. Slechts brengt dit mee dat daaraan niet de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring toekomt. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd.
4. Uit het zaakoverzicht van het CJIB volgt dat de sanctieoplegging kan worden toegerekend aan de ambtenaar van de RDW met RDW-persoonsnummer 10005. Aan de hand van dit nummer had de gemachtigde bij de RDW de akte van beëdiging van de betreffende BOA kunnen opvragen of via de openbaar toegankelijke site van de RDW deze akte kunnen raadplegen.
5. De opvatting van de gemachtigde dat uit het zaakoverzicht zou moeten blijken hoe tot het opleggen van een beschikking is overgegaan, vindt geen steun in het recht. Het betreft hier een gedraging die is geconstateerd middels een registercontrole. De gemachtigde, die veelvuldig procedures tegen het opleggen van administratieve sancties krachtens de Wahv heeft gevoerd, moet geacht worden op dit punt over de nodige kennis en ervaring te beschikken, zodat dit argument niet anders dan tegen beter weten is aangevoerd.
6. De gemachtigde maakt ook bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat deze niet kan oordelen over de redelijkheid of hoogte van de administratiekosten. De officier van justitie moet de redelijkheid van de administratiekosten inhoudelijk en naar redelijkheid kunnen toetsen. Hij heeft dat nagelaten. Nu de administratiekosten gelijk met een mulderbeschikking opgelegd worden is er een zodanige samenhang tussen beide, dat de betrokkene ook ten aanzien van de hoogte van de administratiekosten een beroep moet kunnen doen op artikel 9, lid 2 onder b van de Wahv.
7. Dit argument faalt. Ingevolge artikel 22, tweede lid, van de Wahv wordt de inning van – onder meer – de administratiekosten geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Artikel 11a van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bepaalt dat degene aan wie een administratieve sanctie wordt opgelegd administratiekosten is verschuldigd. De matigingsbevoegdheid in artikel 9, lid 2 onder b, van de Wahv betreft uitsluitend het bedrag van de sanctie (vgl. het arrest van 28 maart 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:2633).
8. Tot slot verzoekt de gemachtigde in hoger beroep om de eerder ingediende bezwaren als ingelast te beschouwen. De gemachtigde -professioneel rechtsbijstandverlener- heeft slechts volstaan met dit verzoek en heeft niet aangegeven dat en waarom de kantonrechter de eerder ingediende bezwaren niet juist heeft beoordeeld. Gelet hierop kan dit verzoek, nu het geen redenen bevat die de indiener van het beroepschrift heeft om de beslissing van de kantonrechter te vernietigen, niet als beroepsgrond worden beschouwd. Het is niet de taak van het hof om -anders dan in kwesties van openbare orde- ambtshalve de rechtmatigheid van de beslissing van de kantonrechter te beoordelen. Daarom kan in dit verzoek ook geen grond voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter worden gevonden (vgl. het arrest van 29 maart 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:2706).
9. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
10. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.