ECLI:NL:GHARL:2018:10772

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.220.688
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenruil en informatieplicht van pensioenfonds

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante], de weduwe van een deelnemer aan een pensioenfonds, en Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn. De kern van het geschil betreft de vraag of de keuze van de overleden echtgenoot van [appellante] om zijn ouderdomspensioen niet te ruilen voor een hoger partnerpensioen, rechtsgeldig was en of het pensioenfonds tekort is geschoten in haar informatieplicht.

De feiten zijn als volgt: [echtgenoot appellante] had vanaf 1973 pensioenaanspraken opgebouwd en had de mogelijkheid om een deel van zijn ouderdomspensioen om te ruilen voor een hoger partnerpensioen. Na zijn overlijden in 2015 heeft [appellante] het pensioenfonds verzocht om de keuze van haar echtgenoot te herzien, maar het pensioenfonds weigerde dit. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging.

Het hof oordeelde dat de keuze van [echtgenoot appellante] om niet te ruilen rechtsgeldig was, omdat hij deze keuze tijdig en op de juiste wijze had gemaakt. Het hof concludeerde dat het pensioenfonds niet tekort is geschoten in haar informatieplicht, aangezien de informatie die aan [echtgenoot appellante] was verstrekt duidelijk en tijdig was. De grieven van [appellante] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.220.688/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 5447422)
arrest van 11 december 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. P. van Lingen,
en
de stichting
Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: het pensioenfonds,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 4 januari 2017 en 10 mei 2017, die de kantonrechter (rechtbank
Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft gewezen.

1.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in het hoger beroep van 28 juli 2017;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- het schriftelijke pleidooi.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellante] vordert in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van 10 mei 2017 met toewijzing van de vorderingen van [appellante] en veroordeling van het pensioenfonds in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.4.
Het pensioenfonds heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [appellante] , waarop later zal worden ingegaan, voor zover van belang.

1.De feiten

3.1
Tussen partijen bestaat geen geschil over de feiten zoals door de kantonrechter in het (bestreden) vonnis van 10 mei 2017 vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.14. Het hof gaat daarom in hoger beroep uit van deze feiten, die (aangevuld door het hof) als volgt luiden.
3.2
[echtgenoot appellante] , echtgenoot van [appellante] , heeft vanaf 1 mei 1973 tot 1 november 2009 pensioenaanspraken in het pensioenfonds opgebouwd. De pensioenregeling voorzag tot 1 januari 1999 naast de opbouw van een ouderdomspensioen ook in de opbouw van partnerpensioen.
3.3
Vanaf 1 januari 1999 is alleen ouderdomspensioen opgebouwd en heeft de pensioenregeling niet voorzien in de opbouw van een volledig partnerpensioen. De (gewezen) deelnemer kan een gedeelte van het ouderdomspensioen ruilen voor een (hoger) partnerpensioen. In artikel 4.1 van het pensioenreglement is hierover het volgende opgenomen:
“1. De (gewezen) deelnemer heeft de keuze Ouderdomspensioen te ruilen voor Partnerpensioen. Deze keuzemogelijkheid bestaat op het moment dat:
a. de deelneming eindigt;
b. het Ouderdomspensioen of FLEX-pensioen geheel of gedeeltelijk ingaat waarbij ook de deelneming geheel eindigt, maar uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 wordt.
2. Als de (gewezen) deelnemer met een partner niet binnen de door het pensioenfonds gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid genoemd in lid 1 onderdeel b, dan ruilt het pensioenfonds Ouderdomspensioen voor Partnerpensioen.
(…)
7. Een gemaakte keuze voor ruilen of niet-ruilen is onherroepelijk.”
3.4
Bij brief van 7 september 2009 is aan [echtgenoot appellante] met ingang van 1 november 2009 een overbruggingsuitkering toegekend. Bij e-mail van 7 december 2010 heeft [echtgenoot appellante] gevraagd wat hij extra aan ouderdomspensioen ontvangt nu de overbruggingsuitkering hoger is dan zijn laatstverdiende salaris. Op 15 december 2010 heeft het pensioenfonds deze vraag beantwoord.
3.5
Op 8 oktober 2012 heeft het pensioenfonds een brief aan [echtgenoot appellante] gestuurd met als onderwerp ‘Ouderdomspensioen’ en (onder meer) de volgende tekst:
“U moet voor uw pensioen een aantal keuzes maken. Welke dat zijn en hoe u deze kunt maken staat beschreven in vraag 7 van het ‘Aanvraagformulier voor Ouderdomspensioen’.”
Op het bijgevoegde ‘Aanvraagformulier Ouderdomspensioen’ (verder: ‘het Aanvraagformulier’), dat vanaf pagina 3 van de brief is opgenomen, is bij vraag 7 het volgende weergegeven:

7.Mijn keuzes
Als u geen keuzes maakt heeft u per jaar recht op een bruto Ouderdomspensioen van € 30.450,72 (inclusief 8% vakantiegeld)
(…)
7d. Bepaal uw keuzes met de Pensioenplanner op internet. U vindt de pensioenplanner op
www.pfzw.nl/pensioenplanner.
Als u nog vragen heeft kunt u contact opnemen met onze klantenservice, (030) 277 55 77.
Maak een afdruk van de keuzes die u maakt. Aan de hand van deze afdruk kunt u vraag 7e makkelijk invullen. (…)
7e. □ Ja, ik ruil Ouderdomspensioen voor meer Partnerpensioen.
□ Nee, ik ruil geen Ouderdomspensioen.
(…)”
3.6
Op dezelfde datum heeft het pensioenfonds een brief aan [echtgenoot appellante] gestuurd met als onderwerp ‘herschikken recht’ (verder: ‘de ruilbrief’), waarin is vermeld dat [appellante] geen (volledig) partnerpensioen zal ontvangen, als [echtgenoot appellante] na zijn 65e overlijdt, omdat hij na 1 januari 1999 ten gevolge van een wijziging in het pensioenreglement geen partnerpensioen heeft opgebouwd. De brief vervolgt:
“Hier kunt u iets aan doen en uw partner toch verzekeren voor een volledig Partnerpensioen. Dit kan door 20% van het Ouderdomspensioen (…) om te ruilen voor een hoger Partnerpensioen. In het schema op de volgende pagina ziet u hoe hoog het Ouderdomspensioen en het Partnerpensioen zijn als u niet ruilt en als u wel ruilt. Dit schema kan u helpen bij het maken van uw keuze. Geef uw keuze aan op de ‘Verklaring keuze Ouderdomspensioen ruilen voor partnerpensioen’. Stuur de verklaring
altijdnaar ons terug.”
In een bijlage bij deze brief staat het volgende schema vermeld:

Ruilen of niet:
De hoogte van het Ouderdomspensioen en het Partnerpensioen
In het schema hieronder geven wij u een overzicht van het Ouderdomspensioen en het Partnerpensioen.
U ruiltniet
U ruiltwel
Uw Ouderdomspensioen
€ 30.450,72
€ 28.080,35
Partnerpensioen van uw partner vanaf 65 jaar als u na uw 65ste overlijdt
(AOW alleenstaande € 13.737,00)
€ 13.002,28
€ 20.234,93 ·
Partnerpensioen zolang uw partner jonger is dan 65 als u na uw 65ste overlijdt
• bij recht op volledige Anw van € 14.426,00
• zonder Anw
€ 13.185,48
€ 13.185,48
€ 20.682,42
€ 28.311,62
De bedragen In het schema zijn bruto per jaar, inclusief vakantietoeslag en exclusief AOW of Anw.
(…)
Wij verzoeken u ons zo spoedig mogelijk te laten weten waarvoor u kiest. U kunt deze keuze aangeven op de bijgevoegde ‘Verklaring keuze Ouderdomspensioen ruilen voor partnerpensioen. Op de keuze die u nu maakt, kunt u later niet terugkomen. (…)”
De tweede bijlage bij de brief is getiteld ‘Verklaring keuze Ouderdomspensioen ruilen voor Partnerpensioen’ (verder: ‘de Verklaring’). Hierop kon [echtgenoot appellante] aankruisen of hij al dan niet koos voor ruilen van een deel van zijn Ouderdomspensioen voor een hoger Partnerpensioen van zijn partner (“Ik kies WEL voor ruilen” hetzij “Ik kies NIET voor ruilen.”). Onderaan de Verklaring is de volgende tekst opgenomen:
“Vul de verklaring in en stuur deze samen met een ‘Aanvraagformulier voor Ouderdomspensioen’ binnen een maand naar ons terug.
Let op: maak altijd uw keuze kenbaar en stuur de verklaring terug. Als wij uw verklaring niet ontvangen, gaan wij ervan uit dat u
welruilt.”
3.7
Op 1 november 2012 heeft het pensioenfonds een brief aan [echtgenoot appellante] gestuurd met het onderwerp ‘Rappel’ en als aanhef boven de brief ‘HERINNERING’. In de brief is vermeld dat het pensioenfonds enige tijd geleden een verzoek tot aanvullende gegevens heeft gestuurd en daarop nog geen reactie heeft ontvangen. In de brief wordt aan [echtgenoot appellante] gevraagd alsnog te reageren.
3.8
Op of omstreeks 15 januari 2013 heeft [echtgenoot appellante] zichzelf geregistreerd bij MijnPFZW. Bij brief van 15 januari 2013 is aan [echtgenoot appellante] een gebruikersnaam verstrekt. De activatiecode is, volgens de brief, per e-mail verzonden. Op 16 januari 2013 heeft het pensioenfonds een per e-mail gestelde vraag van [echtgenoot appellante] beantwoord over de AOW.
3.9
Op 22 januari 2013 heeft [echtgenoot appellante] het Aanvraagformulier ingevuld en ondertekend naar het pensioenfonds teruggestuurd. Bij vraag 7e is het hokje voor de optie ‘Nee, ik ruil geen Ouderdomspensioen’ ingevuld.
3.1
Het pensioenfonds heeft bij brief van 22 februari 2013 aan [echtgenoot appellante] een ouderdomspensioen toegekend met ingang van 1 mei 2013 van € 30.449,76 bruto per jaar. In een bijlage bij de brief is weergegeven op welke gegevens het pensioen is gebaseerd.
In deze bijlage is onder meer vermeld:
“In uw situatie geldt het volgende:
- u heeft gekozen om geen Ouderdomspensioen te ruilen voor Partnerpensioen”
In de brief is ook vermeld dat het pensioenfonds wettelijk verplicht is om te informeren over de opgebouwde aanspraken op Nabestaandenpensioen en dat [echtgenoot appellante] daarom binnenkort een overzicht van het Nabestaandenpensioen zal ontvangen.
3.11
Op 10 november 2014 heeft het pensioenfonds een pensioenoverzicht per 31 oktober 2014 aan [echtgenoot appellante] gestuurd. In dat overzicht staat de hoogte van het ouderdomspensioen (€ 30.742,00) en het partnerpensioen (€ 13.128,00) vermeld.
3.12
[echtgenoot appellante] is op [overlijdensdatum] overleden.
3.13
Bij brief van 22 december 2015 heeft [appellante] het pensioenfonds verzocht om de keuze van [echtgenoot appellante] voor het niet ruilen van het ouderdomspensioen te redresseren en het hogere partnerpensioen met terugwerkende kracht uit te keren, onder verrekening van het teveel ontvangen ouderdomspensioen.
3.14
Het pensioenfonds heeft bij brief van 14 maart 2016 aan [appellante] medegedeeld dat de keuze van [echtgenoot appellante] om geen ouderdompensioen te ruilen voor meer partnerpensioen niet wordt gewijzigd.

1.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellante] heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht te verklaren dat ouderdomspensioen is geruild voor een hoger partnerpensioen;
  • het pensioenfonds te veroordelen tot het met terugwerkende kracht toekennen en uitbetalen van een hoger partnerpensioen, dat is gebaseerd op de maximale uitruil van het ouderdomspensioen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • het pensioenfonds te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2
Na verweer van het pensioenfonds heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten van het pensioenfonds.

1.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellante] legt aan haar vordering ten grondslag dat:
  • i) er op grond van de eigen reglementen van het pensioenfonds uitruil heeft plaatsgevonden van ouderdomspensioen voor een hoger partnerpensioen;
  • ii) het pensioenfonds tekort is geschoten in haar informatie- en zorgplicht en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] , waardoor schade is ontstaan, welke schade bestaat uit gemiste pensioenrechten, die het pensioenfonds alsnog dient toe te kennen;
  • iii) er recht bestaat op een hoger partnerpensioen op grond van de hardheidsclausule van het pensioenreglement en/of op grond van de redelijkheid en billijkheid.
De grieven leggen de afwijzing van de vorderingen van [appellante] op deze grondslagen door de kantonrechter in volle omvang aan het hof voor.
Ad (i) pensioenreglement
5.2
Het pensioenfonds heeft de in artikel 4 lid van het pensioenreglement genoemde keuzemogelijkheid (3.3) in de ruilbrief aan [echtgenoot appellante] voorgelegd en hem verzocht de Verklaring in te vullen en samen met het Aanvraagformulier binnen een maand naar het pensioenfonds terug te sturen. Op dezelfde datum is aan [echtgenoot appellante] een brief met een Aanvraagformulier verzonden, waarin hem wordt verzocht om zijn keuzes op het Aanvraagformulier te vermelden en dit terug te zenden. [echtgenoot appellante] heeft de Verklaring niet retour gezonden.
5.3
Partijen verschillen van mening over de vraag of daarmee, als gevolg van artikel 4.1 lid 2 van het pensioenreglement, een uitruil heeft plaatsgevonden. Dit is een vraag naar de uitleg van het pensioenreglement, waarbij volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, DSM/Fox, rov. 4.4 en 5.2) sprake is van een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van een eventuele bij het reglement behorende schriftelijke toelichting dienen bij de uitleg te worden betrokken.
5.4
Partijen hebben het hof voorzien van één pagina uit het pensioenreglement, waarop artikel 4.1 is weergegeven. Het hof beschikt niet over het volledige reglement of over schriftelijke toelichtingen daarbij en gaat daarom uit van de tekst zoals die door partijen is verstrekt.
5.5
Het hof is van oordeel dat artikel 4.1 lid 2 in samenhang dient te worden gelezen met artikel 4.2. lid 1, waarin (onder meer) staat vermeld dat de keuzemogelijkheid bestaat op het moment dat het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk ingaat, maar uiterlijk bestaat op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 wordt. Hieruit volgt dat de termijn voor het maken van een keuze niet eerder kan zijn verstreken dan bij ingang van het ouderdomspensioen en op de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het pensioenreglement schrijft immers voor dat de keuzemogelijkheid op beide genoemde momenten (nog) bestaat. Indien de uitleg van [appellante] zou worden gevolgd, zou het gevolg zijn dat de keuze slechts tot 8 november 2012 (een maand na 8 oktober 2012) gemaakt kon worden en er daarna geen keuzemogelijkheid (meer) bestaat op de in het eerste lid genoemde momenten, die voor [echtgenoot appellante] samenvallen op 1 mei 2013. Een dergelijke uitleg van artikel 4.1 lid 2 is in de context van artikel 4.1 lid 1 niet aannemelijk en vindt ook anderszins geen steun in elders in het artikel opgenomen bepalingen. Dat tekst van de brief van 8 oktober 2012 mogelijk, zoals [appellante] heeft aangevoerd en het pensioenfonds heeft betwist, de (onjuiste) indruk wekt dat er een kortere termijn is gesteld dan reglementair is bepaald kan hieraan niet afdoen. Het pensioenreglement is immers bepalend voor het vaststellen van (de keuzemogelijkheden omtrent) het pensioen.
5.6
Hieruit volgt dat het niet voor 8 november 2012 terugzenden van de Verklaring niet tot gevolg heeft gehad dat een ruil heeft plaatsgevonden. Gezien het bovenstaande faalt grief 1, waarin is betoogd dat het pensioenfonds in de ruilbrief (van 8 oktober 2012) een fatale termijn heeft gesteld voor het maken van een keuze en dat na het verstrijken van deze termijn een uitruil heeft plaatsgevonden, die niet meer kan worden teruggedraaid door het (alsnog) maken van een keuze op 22 janauri 2013. De keuze die [echtgenoot appellante] op 22 januari 2013 heeft gemaakt is een rechtsgeldige keuze, die is gemaakt binnen de door het pensioenfonds gestelde termijn.
Ad (ii) schending informatie en/of zorgplicht?
5.7
De volgende vraag (grief 2) die partijen verdeeld houdt, is of het pensioenfonds tekort is geschoten in haar informatieplicht en zo ja, of dit een onrechtmatige daad oplevert jegens [appellante] . Het hof stelt voorop dat de informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt op grond van artikel 48 Pensioenwet correct, duidelijk en evenwichtig dient te zijn. Ook dient informatie tijdig te worden verstrekt of beschikbaar gesteld. De door het pensioenfonds verstrekte informatie voldoet aan deze norm. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de ruilbrief tijdig is verzonden en dat in de ruilbrief duidelijk en correct staat vermeld wat de financiële gevolgen zijn van het wel of niet ruilen van ouderdomspensioen voor het partnerpensioen. Ook is in de ruilbrief en in het Aanvraagformulier duidelijk aangegeven waar [echtgenoot appellante] terecht kon bij vragen. Er staat immers een telefoonnummer vermeld en er wordt verwezen naar de website ‘pensioenplanner’.
5.8
Anders dan [appellante] betoogt is in de ruilbrief niet vermeld dat de keuze binnen een maand moet worden teruggestuurd en dat er
bij overschrijding van deze termijnvanuit wordt gegaan dat wordt gekozen voor wel ruilen. In de bij de ruilbrief gevoegde Verklaring wordt weliswaar verzocht om deze tezamen met het Aanvraagformulier binnen een maand terug te sturen, maar er staat nergens vermeld dat het overschrijden van die termijn enig gevolg zal hebben. Integendeel onder het verzoek om de verklaring binnen een maand terug te sturen staat een zinsnede waaruit juist volgt dat het altijd zinvol is om de verklaring terug te sturen en dat als er (in het geheel) geen verklaring wordt ontvangen, het pensioenfonds er dan vanuit gaat dat voor ruilen wordt gekozen. Er staat immers:
“Let op: maak altijd uw keuze kenbaar en stuur de verklaring terug. Als wij uw verklaring niet ontvangen, gaan wij ervan uit dat u wel ruilt.”
5.9
Voor zover er al onduidelijkheid zou zijn geweest over het gevolg van het maken van een keuze op alleen het Aanvraagformulier zonder daarbij ook de Verklaring terug te sturen, is deze onduidelijkheid in de communicatie weggenomen door de brief die op 22 februari 2013 (3.10) door het pensioenfonds is gestuurd. Daarin staat immers dat het ouderdomspensioen € 30.449,76 per jaar bedraagt en dat dit is gebaseerd op de keuze van [echtgenoot appellante] om geen ouderdomspensioen te ruilen voor partnerpensioen. De stelling van [appellante] (grief 2), dat deze informatie dermate verscholen in de brief van 22 februari 2013 is opgenomen dat dit aan de gemiddelde lezer voorbij zou gaan, wordt verworpen. De gekozen bewoordingen in de brief zijn op zichzelf bezien duidelijk en zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in te zien waarom deze informatie aan een gemiddelde lezer voorbij zou gaan.
5.1
Grief 2 stelt voorts dat niet is voldaan aan de tijdigheidsnorm van artikel 48 Pensioenwet, omdat [appellante] pas is geïnformeerd over de hoogte van het partnerpensioen met de brief van 10 november 2014 (toen er geen keuze meer mogelijk was). Dit betoog faalt alleen al, omdat niet is gesteld of gebleken dat een gebrek aan informatie over de hoogte van het partnerpensioen tot misverstanden aan de zijde van [echtgenoot appellante] heeft geleid en/of zijn keuze daardoor is beïnvloed. Daarnaast wijst het hof erop dat in de ruilbrief van 8 oktober 2012 al duidelijk staat weergegeven wat de hoogte van het partnerpensioen is bij ruil en niet-ruil. Daaruit blijkt dat de informatie die voor het maken van de keuze relevant is tijdig ter beschikking is gesteld. Van een schending van de informatieplicht is geen sprake.
5.11
Het hof oordeelt dat het pensioenfonds evenmin is tekortgeschoten in haar zorgplicht, omdat het pensioenfonds mocht volstaan met het verstrekken van schriftelijke informatie (die naar het hof hiervoor heeft geoordeeld voldoende duidelijk was). [appellante] heeft onvoldoende toegelicht op grond waarvan het pensioenfonds verplicht zou zijn geweest contact met [echtgenoot appellante] of zijn echtgenote op te nemen over de ruilmogelijkheid en ter zake advies te geven. Dat een dergelijke vergaande zorgplicht bestaat, ligt niet in het betoog van [appellante] besloten en er is ook geen rechtsregel die deze norm met zich meebrengt. Of het al dan niet waarschijnlijk is dat [echtgenoot appellante] (alsnog) voor uitruil zou hebben gekozen indien nadere verdieping en advisering over de ruilmogelijkheid zou hebben plaatsgevonden kan daarom in het middel blijven. Grief 2 wordt verworpen.
Ad (iii) hardheidsclausule en redelijkheid en billijkheid
5.12
Grief 3 komt op tegen de beslissing van de kantonrechter om [appellante] beroep op de hardheidsclausule en de redelijkheid en billijkheid af te wijzen. Het hof beschikt niet over de tekst van de hardheidsclausule. Partijen zijn het er echter over eens dat het pensioenreglement een hardheidsclausule bevat, die mogelijk maakt dat de keuze wordt teruggedraaid, mits toepassing van het pensioenreglement leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en het pensioenreglement deze uitkomsten niet bedoeld had. Het hof zal daar bij de behandeling van grief 3 vanuit gaan.
5.13
Nu het hof heeft geoordeeld dat [echtgenoot appellante] op 22 januari 2013 rechtsgeldig en binnen de daarvoor gestelde termijn een keuze heeft gemaakt om geen ouderdomspensioen te ruilen voor een hoger partnerpensioen, kan het pensioenfonds niet worden verweten dat zij deze keuze heeft uitgevoerd. Het pensioenfons is namelijk op grond van haar pensioenreglement gehouden om uitvoering te geven aan de keuze van de (gewezen) deelnemer ( [echtgenoot appellante] ) en heeft onbetwist gesteld dat zij in andere soortgelijke gevallen op dezelfde wijze heeft gehandeld. Dat de keuze van [echtgenoot appellante] grote nadelige gevolgen voor zijn partner ( [appellante] ) heeft maakt dat niet anders. De bescherming van de partner reikt niet zo ver dat de uitruil verplicht is gesteld en het de deelnemer in een dergelijk geval niet is toegestaan om een voor de partner nadelige keuze te maken. [appellante] heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat dit in haar geval heeft geleid tot een onbillijkheid van overwegende aard of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij heeft slechts aangevoerd dat het ruilen van een klein bedrag aan ouderdomspensioen een groot bedrag aan partnerpensioen zou hebben opgeleverd. Dit maakt echter nog niet dat het uitvoeren van die keuze leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, ook niet indien sprake is van een slechte gezondheid van de deelnemer.
5.14
Grief 3 faalt en in het vorenstaande ligt besloten dat ook grief 4 als veeggrief, gericht tegen het dictum van het bestreden vonnis, en daarmee geen zelfstandige betekenis heeft, faalt.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van het pensioenfonds zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 716,-
- salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x tarief II).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
7.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 10 mei 2017;
7.2
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het pensioenfonds vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
7.3
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, B.J. Engberts en D. Bruinse-Pot en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018