Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zussen over de afwikkeling van de nalatenschap van hun ouders. De centrale vraag is of het laatste testament van de vader, dat is opgemaakt bij notariële akte, als vervalsing kan worden aangemerkt. De appellante, wonende in Frankrijk, heeft in het principaal hoger beroep de geldigheid van het testament betwist, terwijl de geïntimeerden, die beiden in Nederland wonen, de geldigheid van het testament verdedigen. Het hof heeft in eerdere arresten al een aantal beslissingen genomen, waaronder een arrest van 24 juli 2018, waarin de basis voor de verdere beoordeling is gelegd.
Tijdens de behandeling van het incidenteel hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de geïntimeerden een bedrag van € 19.364,01 aan servicekosten hebben betaald voor het appartement van de erflater. De appellante heeft deze betaling onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de totale WOZ-aanslagen voor de jaren 2010 tot en met 2018 € 2.761,86 bedragen. De appellante is gehouden om voor 25% bij te dragen aan deze kosten, wat neerkomt op een bedrag van € 4.841,- respectievelijk € 690,46.
Het hof heeft verder beslist dat de appellante vanaf 1 september 2018 tot aan de levering van het appartement aan een derde of aan een van de deelgenoten aan de geïntimeerden een bedrag van € 43,75 per maand moet betalen. De kosten van het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen proceskosten draagt. Het hof heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Het arrest is op 11 december 2018 in het openbaar uitgesproken.