ECLI:NL:GHARL:2018:10757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.167.690
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil tussen zussen over de afwikkeling van de nalatenschap en de geldigheid van een testament

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zussen over de afwikkeling van de nalatenschap van hun ouders. De centrale vraag is of het laatste testament van de vader, dat is opgemaakt bij notariële akte, als vervalsing kan worden aangemerkt. De appellante, wonende in Frankrijk, heeft in het principaal hoger beroep de geldigheid van het testament betwist, terwijl de geïntimeerden, die beiden in Nederland wonen, de geldigheid van het testament verdedigen. Het hof heeft in eerdere arresten al een aantal beslissingen genomen, waaronder een arrest van 24 juli 2018, waarin de basis voor de verdere beoordeling is gelegd.

Tijdens de behandeling van het incidenteel hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de geïntimeerden een bedrag van € 19.364,01 aan servicekosten hebben betaald voor het appartement van de erflater. De appellante heeft deze betaling onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de totale WOZ-aanslagen voor de jaren 2010 tot en met 2018 € 2.761,86 bedragen. De appellante is gehouden om voor 25% bij te dragen aan deze kosten, wat neerkomt op een bedrag van € 4.841,- respectievelijk € 690,46.

Het hof heeft verder beslist dat de appellante vanaf 1 september 2018 tot aan de levering van het appartement aan een derde of aan een van de deelgenoten aan de geïntimeerden een bedrag van € 43,75 per maand moet betalen. De kosten van het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen proceskosten draagt. Het hof heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Het arrest is op 11 december 2018 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.690
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem 210333)
arrest van 11 december 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] , Frankrijk,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. R.A. van Huussen,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
beiden wonende te [woonplaats2] ,
hierna: [geïntimeerde1] respectievelijk [geïntimeerde2] of (samen) [geïntimeerde1] c.s. (enkelvoud),
advocaat: mr. F.P. van Dalen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het arrest van 24 juli 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
 de akte aan de zijde van [geïntimeerde1] c.s.;
 de antwoordakte aan de zijde van [appellante] .
1.3
Het hof heeft arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in het incidenteel hoger beroep

incidenteel hoger beroep
2.1
Het hof dient alleen nog een oordeel te geven over grief II in het incidenteel hoger beroep (rov. 2.22 van het arrest van 24 juli 2018).
2.2
Het hof is van oordeel dat is komen vast te staan dat [geïntimeerde1] c.s. een bedrag van € 19.364,01 (productie 1, zoals toegelicht in de akte aan de zijde van [geïntimeerde1] c.s.) aan servicekosten heeft betaald voor het appartement van erflater in [plaats1] . [appellante] heeft dat in haar antwoordakte onvoldoende gemotiveerd betwist.
2.3
Het hof is verder aan de hand van de ingebrachte producties van oordeel dat is komen vast te staan dat het totaal van de aanslagen WOZ 2010-2018 € 2.761,86 bedraagt (productie E bij de antwoordakte aan de zijde van [appellante] ).
2.4
[appellante] is, zoals al is overwogen in het arrest van 24 juli 2018 (rov. 2.22), gehouden daarin voor 25% bij te dragen (€ 4.841,- respectievelijk € 690,46). Hetgeen [appellante] in haar antwoordakte (of beter gezegd de feitelijk door haar zelf geschreven antwoordakte) aanvoert kan niet leiden tot heroverweging van deze bindende eindbeslissing.
2.5
Daarnaast is [appellante] gehouden met ingang van 1 september 2018 tot aan de levering van het appartement aan een derde of aan een van de deelgenoten aan [geïntimeerde1] c.s. een bedrag van € 43,75 per maand te betalen (servicekosten zoals gespecificeerd in productie 1 bij de akte aan de zijde van [geïntimeerde1] c.s. en in de akte nader genoemd).
2.6
Het hof zal aldus beslissen en de kosten van het incidenteel hoger beroep compenseren als volgt.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incidenteel hoger beroep
veroordeelt [appellante] aan [geïntimeerde1] c.s. te € 5.531,46 (€ 4.841,- respectievelijk € 690,46) te betalen;
veroordeelt [appellante] met ingang van 1 september 2018 en totdat het appartement van erflater in [plaats1] is geleverd aan een derde of aan een deelgenoot aan [geïntimeerde1] c.s. telkens € 43,75 per maand te betalen;
verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het incidenteel hoger beroep zo dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018.