ECLI:NL:GHARL:2018:6781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
200.167.690
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil tussen zussen over de afwikkeling van de nalatenschap en de geldigheid van het testament

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee zussen over de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden vader. De centrale vraag is of het testament van de vader, dat op 15 januari 2009 is opgemaakt door notaris I.C.A. Braun, vervalst is. De appellante, die in het principaal hoger beroep is, betwist de geldigheid van het testament en stelt dat het testament niet authentiek is. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 7 februari 2017 bepaald dat de appellante bewijs moet leveren van de vervalsing van de akte. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de notaris zelf, die bevestigde dat de akte authentiek is en dat deze altijd in haar bezit is geweest. Het hof concludeert dat de appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. De verklaringen van de getuigen, inclusief die van de notaris, zijn overtuigend en ondersteunen de authenticiteit van het testament. Het hof oordeelt dat de appellante niet kan aantonen dat de akte vervalst is en dat de notaris consistent is in haar verklaringen over de opmaak en ondertekening van het testament. De appellante heeft ook verschillende grieven ingediend met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap en de legitieme portie, maar het hof oordeelt dat deze grieven falen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank en stelt de hoogte van de legitieme portie van de appellante vast op € 54.211,-. De proceskosten worden toegewezen aan de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.690
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem 210333)
arrest van 24 juli 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] , Frankrijk,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. R.A. van Huussen,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
beiden wonende te [woonplaats2] ,
hierna: [geïntimeerde1] respectievelijk [geïntimeerde2] of (samen) [geïntimeerde1] c.s. (enkelvoud),
advocaat: mr. F.P. van Dalen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het arrest van 7 februari 2017 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
 het proces-verbaal van getuigenverhoor op 4 oktober 2017;
 de akte na enquête tevens houdende akte overlegging producties aan de zijde van [appellante] (herstelde versie);
 de antwoordakte na gehouden enquête aan de zijde van [geïntimeerde1] c.s..
1.3
Partijen hebben aanvullend de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd. Het hof heeft arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
principaal hoger beroep
2.1
In onderdeel 2.2 van het tussenarrest van 7 februari 2017 is overwogen dat in deze procedure een kopie van een akte (verder: de akte) is overgelegd die op 15 januari 2009 is verleden voor mr. I.C.A. Braun (verder: de notaris), als waarnemer van mr. L.B. Noordermeer, notaris te Barneveld, waarin de erflater, [de erflater] , uiterste wilsbeschikkingen heeft gemaakt die onder meer inhouden herroeping van alle vroeger door hem gemaakte erfstellingen, de benoeming van [geïntimeerde2] tot zijn enige erfgename, de onterving van [appellante] en de benoeming van [geïntimeerde1] tot executeur.
2.2
Het hof heeft [appellante] in het tussenarrest van 7 februari 2017 [appellante] toegelaten:
  • het bewijs te leveren dat de akte is vervalst;
  • tegenbewijs te leveren en te ontzenuwen dat de akte tussen partijen dwingend bewijs oplevert van hetgeen de notaris binnen de kring van haar bevoegdheid omtrent haar waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, te weten dat de erflater voor de notaris is verschenen op 15 januari 2009 te Barneveld, dat de erflater heeft verklaard als in deze akte is opgenomen, dat de notaris de zakelijke inhoud van de akte aan de erflater heeft meegedeeld en daarop een toelichting heeft gegeven en dat de akte na beperkte voorlezing door de erflater en de notaris is ondertekend om dertien uur en 10 minuten.
2.3
[appellante] heeft op 4 oktober 2017 getuigen doen horen, te weten [naam1] (haar echtgenoot), [naam2] , Ingeborg Carola Ada Braun (de notaris), [geïntimeerde1] en Fridjof Pieter van Dalen (advocaat van [geïntimeerde1] c.s.).
2.4
Het hof is van oordeel dat [appellante] niet erin is geslaagd het in 2.2 vermelde bewijs en tegenbewijs te leveren. In de verklaringen van de getuigen zijn daarvoor onvoldoende sterke aanknopingspunten te vinden.
2.5
De notaris heeft verklaard dat de kopie van de akte (bekend als T5; zie voor deze aanduiding het arrest in de incidenten van 1 maart 2016 onderdeel 3.13) gelijk is aan het origineel daarvan (verder: de minuut). De notaris heeft voorts verklaard dat de minuut op 15 januari 2009 door de erflater en door haar is ondertekend, dat de minuut altijd in haar kluis heeft gelegen en nooit uit haar zicht is geweest. Ten slotte heeft de notaris verklaard dat alle aanwezigen (hof: onder wie [appellante] , haar echtgenoot en notaris Dangremond die [appellante] adviseerde) op een bijeenkomst van de Kamer voor het Notariaat op haar kantoor op 18 april 2016 de door haar uit de kluis gelichte minuut hebben gezien en hebben vastgehad. Het hof constateert hier nog dat ter gelegenheid van de getuigenverhoren een afschrift van de minuut is overgelegd die is afgegeven op 15 januari 2009 en die geheel gelijkluidend is aan de minuut.
2.6
Het hof leest verder in het proces-verbaal van de bijeenkomst van 18 april 2016 van de Kamer voor het Notariaat op het kantoor van de notaris in verband met de klacht die [appellante] tegen haar had ingediend (productie 22 bij de akte na enquête):
“In aanwezigheid van mevrouw [appellante] en de heer [appellante] wordt de minuut van het testament van de heer [de erflater] van 15 januari 2009 uit de kluis gehaald, waarin de notaris de minuten bewaart. Aan mevrouw [appellante] wordt deze minuut getoond. Mevrouw [appellante] en notaris mr. Dangremond bekijken de minuut en beoordelen of deze overeenkomt met en gelijkluidend is aan de fotokopie van de minuut van het testament van 15 januari 2009 van [de erflater] , over welke fotokopie mevrouw [appellante] de beschikking heeft en die zij aanduidt met testament 5. Op vragen van mr, Dangremond licht mr. Braun toe dat zij zelf iedere bladzijde van de minuut heeft geparafeerd en dat de inspecteur van de belastingdienst bij de registratie van het testament ook een paraaf heeft geplaatst op iedere bladzijde. Notaris mr. Braun geeft verder aan dat de minuut is ingelijmd in een kafje en dat zij het geheel heeft meegenomen naar [de erflater] , die destijds ziek was en niet op haar kantoor kon komen. De minuut is volgens haar bij [de erflater] thuis door hen beiden getekend. Notaris Dangremond deelt mee dat hij geen verschil constateert tussen de minuut van het testament van [de erflater] en de fotokopie van de minuut die mevrouw [appellante] aanduidt met testament 5.(…) De voorzitter vraagt vervolgens aan mevrouw [appellante] of het juist is dat tijdens de mondelinge behandeling van de klacht op 15 april 2016 met haar de afspraak is gemaakt dat in geval zij op het kantoor van notaris mr. Braun constateert dat de minuut van het testament van de heer [de erflater] van 15 januari 2009 gelijk is aan de fotokopie van de minuut van het testament die zij aanduidt met testament 5, de klacht tegen notaris mr. Braun als ingetrokken kan worden beschouwd. Mevrouw [appellante] antwoordt bevestigend op die vraag.”
2.7
De verklaring van [naam2] , die een fotokopie heeft onderzocht van de minuut zoals die op 18 april 2016 door de notaris aan de aanwezigen is getoond resulteert in de bevinding dat het document dat is onderzocht en geanalyseerd gemanipuleerd is en dat uit de technische analyses die hij heeft gemaakt van een kopie van de akte kort weergegeven volgt dat de bladen 1 en 4 van de akte verschillen van de bladen 2 en 3 en onafhankelijk zijn gerealiseerd en dat het testament niet tegelijkertijd in zijn geheel werd opgesteld. Tegenover deze verklaring staan de naar het oordeel van het hof betrouwbare verklaringen van de notaris. Bovendien heeft te gelden dat [naam2] onderzoek heeft verricht ten aanzien van een kopie van de minuut en niet op de minuut zelf. Indien de bevindingen van [naam2] al juist zouden zijn betekent dat ofwel dat de bladen 2 en 3 later zijn ingevoegd en de bladen 1 en 4 waarop de onterving van [appellante] en de handtekening van erflater in stand blijven ofwel dat de bladen 1 en 4 later zijn ingevoegd, waarbij dan de handtekening van de erflater is vervalst. Aldus blijft onduidelijk wat de vervalsing inhoudt en welke gevolgen deze heeft voor de geldigheid van de uiterste wilsbeschikkingen van de erflater. De variant waarbij de bladen 1-3 later zijn vervangen en toegevoegd aan blad 4 wordt overigens niet door het onderzoek van [naam2] ondersteund.
2.8
De verklaringen van de overige getuigen bevatten geen nadere aanknopingspunten voor het te leveren (tegen)bewijs. Aan de overvloedige verklaringen en stellingen ten aanzien van afschriften of uittreksels die in omloop zijn gaat het hof voorbij. Deze zijn in dit geval niet relevant voor de vraag of de minuut is vervalst. Zelfs als al deze afschriften en uittreksels - in de ogen van [appellante] een documentair delirium – vervalst zijn, doet dat immers aan de geldigheid van de minuut nog niet af.
2.9
De notaris is in haar verklaringen niet consistent over de opmaak van de minuut. In afwijking van haar verklaringen als getuige bij het hof en tijdens de bijeenkomst van de Kamer voor het Notariaat (de minuut is verbonden met lijm in een band) heeft zij in haar brief aan de KNB op 22 april 2013 verklaard dat de minuut
“met een lakzegel aan elkaar is gehecht”. Het hof gaat ervan uit dat de verklaring in de brief aan de KNB waarschijnlijk per abuis is gedaan en niet correct is. Het hof ziet daarin evenwel geen aanwijzing dat de minuut is vervalst.
2.1
Ten slotte overweegt het hof dat de minuut onder berusting is van de notaris en dat niet is gebleken dat [geïntimeerde1] c.s. zelf of door inschakeling van derden toegang hebben tot de minuten van de notaris.
2.11
Op grond van al het vorenstaande faalt grief a/I van [appellante] in het principaal hoger beroep. Het hof zal hieronder eerst de overige 7 grieven van [appellante] beoordelen. [appellante] heeft haar grieven (afrondend) vermeld in nr. 75 van haar memorie van grieven onder a-h. Deze zijn daarvoor in de hoofdstukken I-VIII van haar memorie toegelicht.
2.12
Grief b/II faalt, nu deze ervan uitgaat dat [appellante] erfgename is in de nalatenschap van haar vader. Dat is zij niet, aangezien haar vader haar heeft onterfd in zijn testament van
15 januari 2009.
2.13
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 4 december 2013 de samenstelling en omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap van de ouders van partijen vastgesteld. Ook in hoger beroep is tussen partijen niet in geschil welke goederen en schulden daartoe behoren. De overweging van de rechtbank daarover in 5.1.4 van het bestreden vonnis is niet bestreden. Met grief c/III betoogt [appellante] dat een nieuwe boedelbeschrijving nodig is, alleen al om de boedelbeschrijving van Laumans te controleren. Daartoe voert zij de volgende omstandigheden aan:
[geïntimeerde1] is niet aangewezen als executeur (document T0) en is niet aangewezen als bestuurder van [naam3] B.V.;
het aandeelhoudersregister van [naam3] B.V., leningscontract van [naam3] B.V. en pensioencontracten ontbreken;
bankattestaties nodig zijn;
de jaarrekeningen van [naam3] B.V. sinds 10 september 2009 niet zijn goedgekeurd;
Notaris Laumans onjuist heeft gehandeld.
Het hof oordeelt als volgt. Het is niet aan het hof als verdelingsrechter te bepalen dat een boedelbeschrijving moet plaatsvinden. Indien dat al mogelijk zou zijn bestaat daarvoor geen aanleiding omdat in hoger beroep niet in geschil is welke goederen en schulden tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren. Het hof merkt op dat ieder van partijen als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap kan vorderen dat de verdeling daarvan aanvangt met een boedelbeschrijving (artikel 3:194 lid 1 BW). Het hof kan partijen op vordering van een van hen veroordelen aan die boedelbeschrijving mee te werken. Dat heeft [appellante] niet gevorderd. Verder staat [appellante] de mogelijkheid van artikel 672 Rv open, al is daarvan al eerder gebruik gemaakt. Daarvoor dient zij een verzoek bij de kantonrechter in te dienen. Voor geschillen die in verband met de boedelbeschrijving van notaris Laumans zijn gerezen, is zij aangewezen op de procedure bij de voorzieningenrechter van artikel 676 Rv. Grief c/III faalt.
2.14
Grief d/IV faalt. Het hof is met de rechtbank en op de gronden die de rechtbank vermeldt in onderdeel 5.2.4 van het bestreden vonnis van oordeel dat tot de ontbonden huwelijksgemeenschap geen pensioenrechten behoren. In [naam3] B.V. is pensioen in eigen beheer opgebouwd, waarvoor een voorziening is getroffen (door [appellante] de pensioenreserve genoemd).
2.15
Grief e/V slaagt. De waarde van de aandelen in [naam3] B.V. op 9 september 2009 is door de rechtbank vastgesteld op € 271.347,-, waarvan de helft of € 135.473,50 tot de legitimaire massa behoort met een latente IB-claim van € 33.799,50, zodat blijft € 101.674,-.
Naar [appellante] met juistheid stelt is bij de waardering alleen rekening gehouden met de reserves en ten onrechte niet ook met het gestort kapitaal van € 544,-, zodat de waarde van de aandelen € 271.891,- is. De netto waarde van het deel van vader is dan € 102.078,25 met als gevolg dat de legitieme portie van [appellante] niet € 54.160,50, maar € 54.211,- bedraagt.
2.16
[appellante] stelt (grief f/VIII) dat zij door onrechtmatig handelen van [geïntimeerde1] c.s. [appellante] schade heeft geleden van € 120.000,- (materiële schade) en € 50.000,- (immateriële schade). Dat onrechtmatig handelen bestaat – kort gezegd – erin dat [geïntimeerde1] c.s. haar machtspositie uitbuit en daardoor [appellante] met alle macht en middelen zichtbaar probeert te benadelen en op hoge kosten jaagt, omdat [appellante] zich daartegen moet verdedigen. De onrechtmatigheid bestaat concreet in het verduisteren van bedragen en het verduisteren en vervalsen van documenten. [geïntimeerde1] c.s. betwist dat sprake is van onrechtmatige gedragingen. Het hof gaat aan deze stelling van [appellante] voorbij, nu de onrechtmatigheid tegenover deze betwisting niet is komen vast te staan en [appellante] niet, althans niet voldoende concreet, het bewijs aanbiedt van feiten en omstandigheden waaruit de onrechtmatigheid en de daardoor ontstane schade kan volgen. Grief f/VIII faalt.
2.17
In haar toelichting op grief g/VII stelt [appellante] dat zij recht heeft op haar deel van de vruchten van het appartement in [plaats1] , door haar berekend op € 1.250,- per maand. Nu niet is komen vast te staan dat er ten aanzien van het appartement vruchten zijn geweest in de vorm van huuropbrengsten, heeft zij uiteraard ook geen aandeel daarin. Ook is er geen aanleiding te oordelen dat [geïntimeerde1] c.s. haar op enige wijze schadeloos moeten stellen in verband met het genot of gebruik van het appartement. Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde1] c.s. het gebruik of genot van het appartement heeft gehad of het appartement heeft verhuurd of had moeten verhuren of [appellante] de toegang tot het appartement onmogelijk heeft gemaakt. Bovendien heeft de rechtbank in het (in zoverre niet bestreden) vonnis van
4 december 2013 bepaald dat het appartement wordt toegedeeld aan [appellante] en is [appellante] sedertdien niet tot tenuitvoerlegging van dat vonnis overgegaan. Ten slotte: [appellante] stelt naar aanleiding van deze grief geen duidelijk kenbare vordering in.
2.18
[appellante] stelt verder in haar toelichting op grief g/VII dat zij de volgende bedragen tegen haar wil ter beschikking van de onverdeeldheid stelt. Het betreft:
schenking € 24.626,-
diefstal op haar bankrekening € 5.000,-
terugbetaling ‘vernietigde kleren € 2.600,-
legitieme portie
€ 54.211,-
Totaal € 86.437,-
Zij vordert daarover een rente van 3,5%.
[geïntimeerde1] c.s. betwist de schenking, de diefstal en de gehoudenheid tot terugbetaling van vernietigde kleren. Het hof is van oordeel dat de verschuldigdheid van deze bedragen niet is komen vast te staan. [appellante] biedt geen, althans niet voldoende concreet, bewijs daarvan aan. Dat [geïntimeerde1] c.s. aan [appellante] het bedrag van haar legitieme portie van € 54.211,- verschuldigd is, staat vast. Voor verschuldigdheid van een rente van 3,5% is geen grond. Voor zover [appellante] de wettelijke rente bedoelt, heeft te gelden dat deze pas is verschuldigd voor zover [geïntimeerde1] c.s. in verzuim is met de betaling van de legitieme portie. Dat is gesteld noch gebleken.
Ten slotte: [appellante] stelt ook naar aanleiding van deze grief geen duidelijk kenbare vordering in.
2.19
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren 12 aandelen in [naam3] B.V. De rechtbank heeft deze aandelen aldus in de verdeling betrokken dat [appellante] wordt veroordeeld mee te werken aan een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tot ontbinding en vereffening van [naam3] B.V. Het hof, naar billijkheid rekening houdend met de belangen van beide deelgenoten, zal deze wijze van verdeling bekrachtigen. Vaststaat dat geen van beide deelgenoten de aandelen toegedeeld wenst te krijgen en [naam3] B.V. wil laten voortbestaan. Het hof zal de vordering van [appellante] dat haar drie aandelen tegen betaling van de werkelijk waarde worden toegedeeld aan [geïntimeerde2] per 9 september 2009 tegen vergoeding aan [appellante] van € 52.825,-, te vermeerderen met de contractueel verschuldigde rente van 4,5% vanaf 9 september 2009 tot de dag van verdeling, afwijzen. Het is niet zo dat [appellante] drie aandelen heeft. De 12 aandelen behoren tot de ontbonden huwelijksgemeenschap en behoren aan [appellante] en [geïntimeerde2] samen toe. Zij kunnen dan ook alleen samen de besluiten tot ontbinding en vereffening van [naam3] B.V. nemen. Grief h/VI faalt.
2.2
Alle grieven in het principaal hoger beroep falen, met uitzondering van grief e/V. Het hof zal het bestreden vonnis in het principaal hoger beroep bekrachtigen en alleen onderdeel 8.5 daarvan vernietigen voor zover de hoogte van de legitieme portie van [appellante] is vastgesteld op €54.160,50. Het hof zal deze, opnieuw recht doende, vaststellen op € 54.211,-. Het hof zal [appellante] , nu zij grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep.
incidenteel hoger beroep
2.21
Grief I faalt. Uit de toelichting van [geïntimeerde1] c.s. bij deze grief kan het hof niet afleiden of [geïntimeerde1] c.s. de aanslag voor de erfbelasting (recht van successie) (volledig) heeft betaald die is opgelegd aan [appellante] en die uiteindelijk € 3.994,- bedraagt. [geïntimeerde1] is executeur en als zodanig is zij gehouden de erfbelasting te betalen en het bedrag van de legitieme portie aan [appellante] te voldoen. Indien de erfbelasting van [appellante] door [geïntimeerde1] is betaald en overigens is voldaan aan alle voorwaarden voor verrekening van beide bedragen kan zij de door haar ten behoeve van [appellante] betaalde erfbelasting ‘inhouden’ op de legitieme portie. In zoverre heeft [geïntimeerde1] geen belang bij deze grief. Ook van [geïntimeerde2] staat niet vast dat zij de erfbelasting van [appellante] heeft betaald. Overigens heeft [appellante] verklaard bereid te zijn de aanslag te betalen.
2.22
[geïntimeerde1] c.s. stelt in haar toelichting op grief II dat er sedert het overlijden van de erflater maandelijks een bedrag van € 824,- wordt betaald in verband met diverse lasten van het appartement in [plaats1] . Deze lasten zijn nader gespecificeerd in onderdeel 17 van het (deze procedure) inleidend verzoekschrift ex artikel 3:174 BW ingediend bij de rechtbank Leeuwarden op 29 juni 2010. Die lasten zijn:
  • energielasten € 160,- per maand
  • bijdrage VVE € 120,- per maand
  • schoonmaak gebouw € 220,- per jaar
  • OZB € 592,- per jaar
  • waterschap € 160,- per jaar
  • inboedelverzekering € 10,- per maand
  • rentelast € 458,- per maand
Zij bieden aan de omvang van dit bedrag te bewijzen met financiële stukken en het horen van zichzelf als getuigen. De bijdrage van [appellante] in dit bedrag is naar zeggen van [geïntimeerde1] c.s. 25% daarvan of € 206,- per maand te rekenen vanaf 10 september 2009 tot aan de datum dat het appartementsrecht zal zijn geleverd aan [appellante] ( [geïntimeerde1] c.s. schrijven kennelijk per abuis ‘aan [geïntimeerde2] ’). [geïntimeerde1] c.s. vorderen dat zij deze maandelijkse bedragen aan [geïntimeerde2] zal betalen. [appellante] betwist niet dat zij gehouden is bij te dragen in de eigenaarslasten van het appartement. Zij betwist wel gehouden te zijn bij te dragen in de rentelast. Zij betwist ook de hoogte van de lasten. Het hof is van oordeel dat [appellante] de lasten van het appartement vanaf de sterfdag van de erflater tot aan de levering aan haar moet dragen voor 25%. Het hof begrijpt de stellingen en de vorderingen van [geïntimeerde1] c.s. op dit onderdeel aldus dat [geïntimeerde2] de gestelde bedragen telkens heeft betaald. Het hof zal [geïntimeerde1] c.s. toelaten tot bewijs daarvan. Het bewijsaanbod is voldoende specifiek en concreet. Het hof gaat in dit verband voorbij aan de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde1] c.s. het genot hebben gehad van het appartement en verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 2.17 van dit arrest.
2.23
Het hof zal de beslissingen van de rechtbank die op grond van het vorenstaande zullen worden bekrachtigd uitvoerbaar bij voorraad verklaren, nu uit de wet of de aard van de zaak niet anders voortvloeit (artikel 233 Rv) en niet is gebleken dat het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande toestand tot op een beroep in cassatie is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde1] c.s. bij de tenuitvoerlegging van de bij dit arrest bekrachtigde beslissingen van de rechtbank in het bestreden vonnis. Grief III slaagt.
2.24
De grieven I en III in het incidenteel hoger beroep slagen; het oordeel ten aanzien van grief II zal worden aangehouden in verband met de instructie tot bewijslevering. Het hof zal in het incidenteel hoger beroep het bestreden vonnis bekrachtigen behoudens voor zover het de afwijzing van de vordering die [geïntimeerde1] c.s. met grief II aan de orde stelt. De beslissing ten aanzien van die vordering en ten aanzien van de proceskosten in het incidenteel hoger beroep wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 december 2013, zoals hersteld op 7 april 2014, behoudens de hoogte van de legitieme portie in onderdeel 8.5 daarvan, vernietigt dat onderdeel en doet in zoverre opnieuw recht;
stelt de hoogte van de vordering van [appellante] op [geïntimeerde2] als erfgenaam van erflater in verband met de legitieme vordering van [appellante] ter zake van zijn nalatenschap vast op € 54.211,-.;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde1] c.s. vastgesteld op € 1.601,- (griffierecht) en € 94,19 (exploot van anticipatie) voor verschotten en op € 3.222,- (tarief II; 3 punten) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 december 2013, zoals hersteld op 7 april 2014, behoudens de afwijzing van de aan grief II gekoppelde vordering van [geïntimeerde1] c.s. en houdt de beslissing ten aanzien van die afwijzing en de proceskosten in het incidenteel hoger beroep aan;
laat [geïntimeerde1] c.s. toe tot het onder 2.22 vermelde bewijs;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde1] c.s.
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum 21 augustus 2018 in het geding dient te brengen,
bepaalt dat, indien [geïntimeerde1] c.s. dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Lieber, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [geïntimeerde1] c.s. het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 7 augustus 2018,waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde1] c.s. overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
verklaart de beslissingen van de rechtbank die in dit arrest worden bekrachtigd uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.