ECLI:NL:GHARL:2018:10748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.233.985/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deurwaarderskortgeding en retentierecht in het kader van pandhoudersbeslag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2018, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door Onderhoudsgroep Noord-Nederland B.V. en Creso B.V. (hierna gezamenlijk 'Onderhoudsgroep c.s.') tegen twee geïntimeerden. De kern van het geschil betreft de vraag wie als 'betrokken partijen' kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in het kader van een deurwaarderskort geding. Onderhoudsgroep c.s. heeft een pandhoudersbeslag gelegd op goederen van de geïntimeerden, die zich op hun beurt beroepen op een retentierecht. Het hof oordeelt dat het beroep op het retentierecht door de derde partij, Revotec B.V., niet slaagt, omdat niet is aangetoond dat aan de vereisten van artikel 3:291 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. Het hof bevestigt dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht heeft geoordeeld dat de geïntimeerden niet als betrokken partijen kunnen worden aangemerkt, omdat de bezwaren niet door hen zijn opgeworpen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van Onderhoudsgroep c.s. af, met veroordeling van Onderhoudsgroep c.s. in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.233.985/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/121279 / KG ZA 17-214)
arrest in kort geding van 11 december 2018
in de zaak van

1.Onderhoudsgroep Noord-Nederland B.V.,

gevestigd te Nieuw-Buinen,
hierna:
Onderhoudsgroep,
2. Creso B.V. h.o.d.n. Revotec TVO Solutions,
gevestigd te Nieuw-Buinen,
hierna:
Revotec,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Onderhoudsgroep c.s.,
advocaat: mr. J.A. Venema, kantoorhoudend te Emmen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2],
wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. H. de Jong, kantoorhoudend te Burgum.

1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg

1.1
Het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt uit het vonnis in kort geding van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen (hierna: de voorzieningenrechter) van 12 februari 2018.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 februari 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte uitlating producties van Onderhoudsgroep c.s.;
- de antwoordakte van [geïntimeerden] c.s.
2.2
Vervolgens hebben partijen de processtukken ingediend en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van Onderhoudsgroep c.s. in hoger beroep strekt ertoe dat het vonnis van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. alsnog worden afgewezen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 2 (2.2 tot en met 2.12) van zijn vonnis de feiten vastgesteld. Tegen deze feitenvaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. Het hof zal dan ook van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten uitgaan, die aangevuld met enkele andere feiten op het volgende neerkomen.
3.2
[geïntimeerden] c.s. hielden alle aandelen in Schildersbedrijf Spijksma B.V. (hierna: Spijksma B.V.).
3.3
[geïntimeerden] c.s. hebben met Onderhoudsgroep een overeenkomst gesloten tot verkoop van de aandelen in Spijksma B.V. Bij notariële akte van 19 mei 2017 heeft de levering van de aandelen plaatsgevonden. Partijen zijn in deze akte ook overeengekomen dat Onderhoudsgroep een bedrag van € 75.000,- ten titel van geldlening aan [geïntimeerden] c.s. schuldig bleef. In de akte staat opgenomen dat Spijksma B.V. voor dit bedrag ook als mede-debiteur wordt aangemerkt en in dit verband met Onderhoudsgroep hoofdelijk aansprakelijk is.
3.4
Ter meerdere zekerheid voor de terugbetaling van genoemd bedrag is in een notariële akte van (eveneens) 19 mei 2017 tussen [geïntimeerden] c.s. en Spijksma B.V. een stil pandrecht gevestigd op:
- de hoogwerker Omme type 3000 RBDJ (fabrieksnummer 6976 VLL) en
- de vrachtwagen Renault S160-09 (kenteken [YY-00-YY] )
(hierna aan te duiden als de hoogwerker en de vrachtwagen).
3.5
Onderhoudsgroep heeft een bedrag van € 6.000,- aan [geïntimeerden] c.s. voldaan.
3.6
Op 26 oktober 2017 hebben [geïntimeerden] c.s. Onderhoudsgroep gesommeerd om tot betaling van het resterende bedrag van € 69.000,- uit hoofde van de aandelenoverdracht van 19 mei 2017 over te gaan. Onderhoudsgroep heeft niet aan deze sommatie voldaan.
3.7
Bij brief van 30 oktober 2017 heeft Onderhoudsgroep [geïntimeerden] c.s. laten weten dat zij zich op het standpunt stelt dat er geen sprake is van verzuim, maar van een mondelinge afspraak tot opschorting in verband met door [geïntimeerden] c.s. veroorzaakte schade.
3.8
Na daartoe door de voorzieningenrechter op 30 oktober 2017 verkregen verlof heeft Onderhoudsgroep op 31 oktober 2017 ten laste van [geïntimeerden] c.s. conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. Bij dagvaarding van 14 november 2017 is Onderhoudsgroep een bodemprocedure jegens [geïntimeerden] c.s. gestart waarin zij betaling van een bedrag van € 86.862,32 (te vermeerderen met rente en kosten) vordert. Ter onderbouwing daarvan stelt Onderhoudsgroep - kort gezegd - dat [geïntimeerden] c.s. als verkopers van de aandelen toerekenbaar zijn tekortgeschoten.
3.9
Op 9 november 2017 heeft de deurwaarder op verzoek van [geïntimeerden] c.s., gericht tegen Onderhoudsgroep, de voorzieningenrechter verzocht de beveltermijn “zoals voorgeschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering” (bedoeld zal zijn: de beveltermijn van artikel 439 lid 1 Rv) op nihil te stellen en om hen verlof te verlenen om de aan [geïntimeerden] c.s. verpande hoogwerker en vrachtwagen onmiddellijk in de macht van [geïntimeerden] c.s. te brengen. Daarnaast is verzocht Pro Veiling te Drachten als gerechtelijk bewaarder aan te stellen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 10 november 2017 'toegestaan zoals verzocht'.
3.1
Op 15 november 2017 heeft de deurwaarder namens [geïntimeerden] c.s. de grosse van laatstgenoemde beschikking van de voorzieningenrechter en de grosse van de notariële pandakte van 19 mei 2017 aan Onderhoudsgroep betekend en bevel gedaan om de hoogwerker en de vrachtwagen onmiddellijk aan de deurwaarder over te dragen, met aanzegging dat wanneer hieraan niet wordt voldaan de zaken in gerechtelijke bewaring zullen worden overgedragen. Onderhoudsgroep is hieraan niet tegemoetgekomen.
3.11
De deurwaarder heeft vervolgens op 15 november 2017 ten laste van Onderhoudsgroep pandhoudersbeslag gelegd op de hoogwerker en de vrachtwagen. Uit de daarvan opgemaakte processen-verbaal blijkt dat de deurwaarder bij de betekening is meegedeeld dat op deze goederen een retentierecht rust van Revotec.
Ten aanzien van de hoogwerker heeft de deurwaarder in het proces-verbaal vermeld:
"
Mij omstreeks 11.45 uur bevonden te Stiens, aan het adres Mounepaed 5, teneinde aldaar over te gaan tot het leggen van pandhoudersbeslag op de in de pandakte genoemde hoogwerker. Ter plaatse sprak ik met de heer [B] van Onderhoudsgroep Noord-Nederland aan wie ik mij heb voorgesteld en heb aangegeven dat ik de in de pandakte genoemde hoogwerker pandhoudersbeslag leg en foto's maak.Op de hoogwerker was een papier geplaatst waarop stond: "op dit object rust retentierecht van Revotec B.V."
Ten aanzien van de vrachtwagen is in het proces-verbaal door de deurwaarder vermeld:
"
Mij omstreeks 11.00 uur bevonden te Dokkum, aan het adres Holwerderweg 36, teneinde aldaar over te gaan tot het leggen van pandhoudersbeslag op de in de pandakte genoemde vrachtwagen.Ter plaatse sprak ik met de heer [C] van garagebedrijf Annen aan wie ik mij heb voorgesteld en heb aangegeven dat ik van de in de pandakte genoemde vrachtwagen foto's maak."
3.12
Revotec en Onderhoudsgroep zijn aan elkaar gelieerde vennootschappen.
3.13
In een brief van 15 november 2017 heeft Revotec de deurwaarder meegedeeld dat zij het retentierecht op de hoogwerker en de vrachtwagen uitoefent. In deze brief staat vermeld:
"Bij deze bericht ik u dat Revotec BV het retentierecht uitoefent ex art 3:290 BW e.v. op de objecten / auto's Hoogwerker Omme en renault vrachtauto met kenteken [YY-00-YY] in verband met openstaande vorderingen op Spijksma BV. Revotec oefent de feitelijke macht uit op de aanwezige goederen."
3.14
De deurwaarder heeft de hiervoor in rechtsoverweging 3.11 vermelde processen-verbaal van 15 november 2017 op 17 en 20 november 2017 overbetekend aan de gerechtelijk bewaarder en aan Onderhoudsgroep.
3.15
In een brief van 8 december 2017 heeft Revotec de deurwaarder verwezen naar haar eerdere brief en gemeld dat zij een retentierecht uitoefent op de hoogwerker en vrachtwagen en dat zij deze zaken naar haar eigen terrein heeft verplaatst. Revotec heeft de deurwaarder aangegeven dat zij hem geen toestemming verleent om de objecten in vuistpand te nemen en hem evenmin toegang zal verlenen tot haar bedrijfslocatie.
3.16
Op 8 december 2017 heeft de deurwaarder op verzoek van [geïntimeerden] c.s. executoriaal derdenbeslag gelegd onder Revotec. Het beslagexploot is diezelfde dag ook aan Onderhoudsgroep overbetekend.
3.17
De deurwaarder heeft als verzoeker een op 8 december 2017 gedateerd verzoekschrift aan de voorzieningenrechter opgesteld en ook ingediend waarin [geïntimeerden] c.s. worden aangeduid als eisers en Onderhoudsgroep als gerekwestreerde en waarin hij de voorzieningenrechter verzoekt hem verlof te verlenen om de hoogwerker en de vrachtauto over te brengen van het adres van Onderhoudsgroep naar dat van de gerechtelijk bewaarder.
In het verzoekschrift is onder meer het volgende vermeld:
"
Verzoeker was voornemens de gemelde objecten in de loop van de afgelopen week in de macht te brengen van de gerechtelijk bewaarder.Gerekwestreerde heeft echter donderdag, 7 december 2017 gemelde objecten zelf verplaatst en overgebracht naar haar adres Drentse Poort 26 te Nieuw Buinen. Na veelvuldig telefonisch overleg met de heer [D] , medewerker van de gerekwestreerde, was overeengekomen dat de gerechtelijk bewaarder de objecten hedenochtend om 10:00 zou komen ophalen, teneinde de objecten in gerechtelijke bewaring te houden. Hedenochtend liet de heer [D] voornoemd weten, geen medewerking te zullen verlenen aan de overdracht van de objecten, daar er door Cresco B.V., handelende onder de naam Revotec, eveneens gevestigd te Nieuw Buinen aan de Drentse Poort 26, is gesteld dat wegens een haar gepretendeerd toekomend retentierecht, geen medewerking zal worden verleend aan de overdracht van de objecten aan de gerechtelijk bewaarder."
3.18
Na het vonnis waarvan beroep zijn de hoogwerker en de vrachtwagen overgebracht naar de gerechtelijk bewaarder.
3.19
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft in een vonnis in kort geding van 9 mei 2018 de vordering van Spijksma B.V. tot staking van de executie door [geïntimeerden] c.s. van de hoogwerker en de vrachtauto afgewezen.

4.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerden] c.s. hebben het in rechtsoverweging 3.17 vermelde verzoekschrift aan Onderhoudsgroep c.s. doen betekenen onder vermelding dat dit verzoekschrift heeft te gelden als een proces-verbaal overeenkomstig artikel 438 lid 4 Rv en zij hebben Onderhoudsgroep gedagvaard voor de voorzieningenrechter met de vordering dat aan de deurwaarder verlof wordt verleend om de hoogwerker en de vrachtwagen over te brengen naar de gerechtelijk bewaarder, een en ander met veroordeling van Onderhoudsgroep c.s. in de proceskosten. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben zij hun eis vermeerderd in die zin dat zij ook opheffing van het ten laste van hen gelegde conservatoire derdenbeslag (vgl. rechtsoverweging 3.8) hebben gevorderd.
4.2
Nadat Onderhoudsgroep c.s. verweer hadden gevoerd, heeft de voorzieningenrechter beslist dat de eisvermeerdering niet toelaatbaar is omdat deze niet past bij de aard van de procedure op grond van artikel 438 lid 4 Rv en heeft hij de deurwaarder verlof verleend om de hoogwerker en de vrachtauto te doen overbrengen naar de gerechtelijk bewaarder. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.

5.De bespreking van de grieven

5.1
Tussen partijen staat niet ter discussie dat tussen hen een procedure in de zin van artikel 438 lid 4 Rv aanhangig is. Zo’n procedure - het deurwaardersrenvooi of deurwaarders kort geding - is een executie-kort geding dat aanhangig wordt gemaakt door de met de executie belaste deurwaarder, in plaats van een van de bij de executie betrokken partijen zelf. Indien de deurwaarder in verband met de executie op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, kan hij een proces-verbaal opmaken, waarin hij vastlegt welke beslissing van de voorzieningenrechter wordt verlangd en op grond van welke feiten. Door zich met het proces-verbaal bij de voorzieningenrechter te vervoegen, maakt de deurwaarder een kort geding aanhangig tussen de betrokken partijen, waarbij hijzelf geen partij is. De voorzieningenrechter bepaalt vervolgens zo nodig de dag van behandeling en de wijze van oproeping van partijen.
5.2
Partijen zijn het erover eens dat het in rechtsoverweging 3.17 vermelde verzoekschrift beschouwd moet worden als een proces-verbaal in de zin van artikel 438 lid 4 Rv. Daar kan in dit geding dan ook van worden uitgegaan. Er kan ook van worden uitgegaan dat met de betekening van het verzoekschrift en de dagvaarding van Onderhoudsgroep c.s. door [geïntimeerden] c.s. tegen de door de voorzieningenrechter bepaalde datum voldaan is aan het vereiste van oproeping van [geïntimeerden] c.s. en Onderhoudsgroep c.s.
5.3
Onderhoudsgroep c.s. hebben in eerste aanleg aangevoerd dat Spijksma B.V. (als pandgever/geëxecuteerde) ten onrechte niet in de procedure is betrokken. De voorzieningenrechter heeft dat betoog verworpen. Met de
grieven 2 en 3komen Onderhoudsgroep c.s. tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter op. De grieven hangen met elkaar samen en zullen door het hof tezamen worden behandeld.
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 438 lid 4 Rv dient de voorzieningenrechter in kort geding “tussen de betrokken partijen” te beslissen wanneer de met executie belaste deurwaarder bij de executie op “bezwaren” stuit. Uit de tekst van deze bepaling wordt niet duidelijk wie precies met “betrokken partijen” worden bedoeld. De wetsgeschiedenis geeft op dit punt ook geen helderheid. Het ligt echter voor de hand dat het de partijen zijn die te maken hebben met de “bezwaren” waarop de deurwaarder is gestuit. Dat zal aan de ene zijde altijd de executant zijn, in wiens opdracht de deurwaarder handelt. Aan de andere zijde zal dat de geëxecuteerde zijn, een derde die een recht op de te executeren zaak pretendeert te hebben of allebei. Naar het oordeel van het hof is de geëxecuteerde niet altijd een “betrokken partij”. Dat hangt af van de aard van de bezwaren en van de vraag of de bezwaren (mede) door de geëxecuteerde zijn opgeworpen.
5.5
In dit geval zijn de bezwaren niet opgeworpen door Spijksma B.V., maar door Revotec, die meent een retentierecht te hebben op de verpande zaken. Daarnaast heeft Onderhoudsgroep, die deze zaken onder zich had, zich in de discussie met de deurwaarder gemengd. De aard van de bezwaren - de vraag of een retentierecht aan uitwinning van het pandrecht in de weg staat - vormt geen grond om Spijksma B.V. als betrokken partij bij dat bezwaar aan te merken. In zijn in rechtsoverweging 3.17 weergegeven verzoekschrift, waarin de deurwaarder de bezwaren omschrijft waarop hij is gestuit, worden alleen de namen van Onderhoudsgroep en Revotec genoemd, de naam van Spijksma B.V. niet.
Spijksma B.V. heeft zich ook niet in de discussie over de bezwaren gemengd, hoewel zij, gelet op haar verbondenheid met een partij die zich wel in de discussie mengde, Onderhoudsgroep, voldoende gelegenheid heeft gehad zich bij de deurwaarder te melden. Zij heeft dat niet gedaan.
Onder deze omstandigheden is zij geen betrokken partij in de zin van artikel 438 lid 4 Rv en kon het oproepen van Spijksma B.V., naast het oproepen van de aan haar gelieerde vennootschap Onderhoudsgroep en Revotec, achterwege blijven.
5.6
Omdat het hof de voorzieningenrechter niet volgt in diens oordeel dat ook Spijksma B.V. een betrokken partij is in de zin van artikel 438 lid 4 Rv, kan in het midden blijven of zij geacht moet worden vrijwillig te zijn verschenen. De grieven 2 en 3 falen om die reden wegens gebrek aan belang.
Het hof merkt nog op dat de in de toelichting op grief 3 (en ook op grief 7) opgeworpen vraag wat de gevolgen zijn van het feit dat een bevel ex artikel 439 Rv aan Spijksma B.V. achterwege is gebleven in dit geding - waarvan de reikwijdte wordt bepaald door de bezwaren waarop de deurwaarder is gestuit - onbeantwoord kan blijven.
5.7
De grieven 1 en 4 tot en met 7hangen met elkaar samen en stellen de vraag aan de orde of Revotec een retentierecht kan inroepen tegen [geïntimeerden] c.s. De voorzieningenrechter heeft deze vraag volgens de grieven ontkennend beantwoord. Het hof zal de grieven, die met elkaar samenhangen, tezamen behandelen.
5.8
Revotec beroept zich op een retentierecht, de bevoegdheid om haar nakoming tot afgifte van een zaak aan haar schuldenaar (in dit geval Spijksma B.V.) op te schorten totdat haar vordering op die schuldenaar wordt voldaan (vgl. artikel 3:290 BW). Revotec heeft dan ook alleen een retentierecht indien zij de hoogwerker en de vrachtauto onder zich heeft. Volgens de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat aan dit vereiste is voldaan. De grieven concentreren zich op dit oordeel.
5.9
Ook indien de grieven slagen, en er dus vanuit moet worden gegaan dat Revotec de beide verpande zaken ten tijde van de beslaglegging onder zich had en indien ervan moet worden uitgegaan dat aan de overige vereisten voor het ontstaan van een retentierecht is voldaan, betekent dat nog niet Revotec zich jegens [geïntimeerden] c.s. op een retentierecht kan beroepen. [geïntimeerden] c.s. zijn, zoals de voorzieningenrechter heeft vooropgesteld, derden met een ouder recht. Op grond van artikel 3:291 lid 2 BW kan een retentierecht alleen tegen een derde met een ouder recht worden ingeroepen indien een voldoende verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser (waarvoor het retentierecht wordt ingeroepen) en de zaak die het betreft. De vordering moet voortspruiten uit een overeenkomst die de schuldeiser bevoegd was "met betrekking tot de zaak" aan te gaan.
Dat ook aan dit vereiste is voldaan, is niet aannemelijk geworden. Onderhoudsgroep c.s. hebben weliswaar een aantal facturen van Revotec aan Spijksma B.V. overgelegd, maar uit niets blijkt dat deze facturen betrekking hebben op de verpande zaken. Het betreft facturen voor door Revotec klaarblijkelijk in opdracht van Spijksma B.V. uitgevoerde werkzaamheden, maar geen facturen voor werkzaamheden (bijvoorbeeld reparatie- of onderhoudswerkzaamheden) aan de verpande zaken. Dat bij een deel van die werkzaamheden de hoogwerker is gebruikt, en de vrachtauto om de hoogwerker te verplaatsen, betekent niet dat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd op basis van een overeenkomst "met betrekking tot" de verpande zaken en dat de vordering van Revotec op Spijksma B.V. daaruit voortspruit. Onderhoudsgroep c.s. hebben dat trouwens ten aanzien van de hoogwerker ook niet betoogd; zij hebben volstaan met de stelling dat Revotec in opdracht van Spijksma B.V. met de hoogwerker heeft gewerkt. Ten aanzien van de vrachtauto hebben zij aangegeven dat deze door Revotec was ondergebracht bij een garage, maar dat door Revotec (en niet door Spijksma B.V.) ook (garage)kosten zijn gemaakt, hebben zij niet aangevoerd.
5.1
Bij deze stand van zaken, waarin niet aannemelijk is geworden dat aan het vereiste van artikel 3:291 lid 2 BW is voldaan, kan in het midden blijven of Revotec de verpande zaken ten tijde van de beslaglegging onder zich had, zoals zij stelt, maar [geïntimeerden] c.s. betwisten.
5.11
De grieven falen. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter, zij het op andere gronden, bekrachtigen. Onderhoudsgroep c.s. zullen worden verwezen in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1,5 punt, tarief II), te vermeerderen met wettelijke rente en nasalaris (vast te stellen op de gevorderde bedragen).

6.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Onderhoudsgroep c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. gevallen, op € 318,- aan verschotten en op € 1.611,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na heden tot aan het tijdstip van voldoening van de proceskosten en te vermeerderen met € 131,- aan nasalaris met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 66,- indien Onderhoudsgroep c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, L. Janse en W.F. Boele en is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018 door de rolraadsheer aan aanwezigheid van de griffier.