ECLI:NL:GHARL:2018:10721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.228.075
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en verzoek tot schadevergoeding in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 8 mei 2002 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De man heeft op 2 oktober 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de vrouw verweer heeft gevoerd en zelfstandige verzoeken heeft gedaan. De rechtbank Midden-Nederland heeft in eerdere beschikkingen de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld. De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 juli 2017, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap is vastgesteld. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man besproken, waarbij de vrouw onder andere de waardering van de woningen en de inboedel aan de orde heeft gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw de schuld aan ICS Visa Card van € 9.954,70 geheel voor haar rekening neemt en dat de man aan de vrouw € 4.977,35 moet vergoeden. Daarnaast is bepaald dat de vrouw aan de man € 1.028,50 moet voldoen wegens extra notariskosten en € 181,39 wegens betaalde premies levensverzekering. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.075
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 422670)
beschikking van 11 december 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. van Manen te Woerden,
en
[verweerder],
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.C. de Jong te Woerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 december 2016 en 10 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties Aa tot en met Ag, ingekomen op 6 oktober 2017;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties A tot en
met R, waarbij tevens een wijziging van verzoek;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tevens wijziging petitum met producties
Ah en Ai;
- een journaalbericht van mr. Van Manen van 19 juli 2018 met producties Aj tot en met Aq;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 25 juli 2018 met productie S.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 augustus 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 8 mei 2002 gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij zijn de ouders van [kind 1] ( [geboortedatum] ) en [kind 2] ( [geboortedatum] ). De man heeft op 2 oktober 2014 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft verweer gevoerd en zelfstandige verzoeken gedaan.
3.2
Bij beschikking van 17 juli 2015 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoeken tot echtscheiding en die ten aanzien van de nevenvoorzieningen aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een ouderschapsbemiddelingstraject in te gaan.
3.3
Bij beschikking van 26 september 2016 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen vastgesteld, bepaald dat de man gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de echtelijke woning met inboedel mag gebruiken en de behandeling van de verzoeken ten aanzien van de verdeling aangehouden.
3.4
De echtscheidingsbeschikking is op 17 januari 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
Bij beschikking van 1 december 2016 heeft de rechtbank de wijze van verdeling van een gedeelte van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast, in die zin dat de echtelijke woning bindend dient te worden getaxeerd en deze woning aan de man wordt toegedeeld mits hij de financiering daarvan voor 29 december 2016 heeft geregeld, de saldi van de bankrekeningen per peildatum bij helfte dienen te worden verdeeld en de onderneming van de man aan hem wordt toegedeeld zonder nadere verrekening. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden.
3.6
Bij de bestreden beschikking van 10 juli 2017 heeft de rechtbank de wijze van verdeling van het overige deel van de huwelijksgemeenschap gelast, samengevat als volgt:
- de woning aan [adres] wordt voor een waarde van € 252.500,- aan
de man toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij deze voor 14 augustus 2017 overneemt en
dat de vrouw wordt ontslagen uit haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid jegens de
hypotheekhouder, en dat als dit niet lukt de woning dient te worden verkocht aan een derde;
- de polis van levensverzekering bij Delta Lloyd wordt per datum overname/verkoop van de
woning aangewend voor aflossing van de hypothecaire lening onder verrekening van de
door de man vanaf 2 oktober 2014 tot aan die overname/verkoop betaalde premies, waarna
de aldus ontstane over-/onderwaarde van de woning wordt gedeeld;
- de woning in [land] wordt voor een waarde van € 35.000,- toegedeeld aan de vrouw die
daarom € 17.500,- aan de man moet betalen;
- de inboedel wordt op basis van een opsomming van goederen per partij tussen partijen
verdeeld;
- de auto [auto] wordt voor een waarde van € 3.100,- toegedeeld aan de vrouw zodat
zij € 1.550,- aan de man moet betalen, de [auto] wordt voor een waarde van
€ 4.500,- aan de man toegedeeld zodat hij € 2.250,- aan de vrouw moet betalen en de [auto]
wordt voor een waarde van € 800,- toegedeeld aan de man zodat hij € 400.- aan de
vrouw moet betalen.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.7
Bij vonnis in kort geding van 7 september 2017 is de vrouw - kort gezegd - veroordeeld haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning aan [adres] aan de man en zijn de kosten van die procedure tussen partijen gecompenseerd.
3.8
Bij notariële akte van verdeling, verleden op 8 november 2017, is de woning aan [adres] met bijbehorende garage toegedeeld en geleverd aan de man. De vrouw is blijkens die akte uit haar (hoofdelijke) aansprakelijkheid jegens de hypotheekhouder/geldverstrekker ontslagen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Meer in het bijzonder gaat het geschil over:
- de waardering van de woning aan [adres] ;
- de waardering van de woning in [land] ;
- de verdeling en waardering van de inboedel;
- de waardering van een van de auto’s ( [auto] );
- het al dan niet in de verdeling betrekken van een door de vrouw opgevoerde schuld aan
ICS Visa Card;
  • een door de man gesteld vergoedingsrecht wegens door hem betaalde hypotheekrente;
  • vergoeding van door de man gestelde geleden schade in verband met de toedeling van de woning te [plaatsnaam] ;
  • een door de man gestelde verrekenvordering ten aanzien van diverse schulden, premie levensverzekering en doorlopend krediet.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt – na wijziging van haar verzoek – de bestreden beschikking van 10 juli 2017 gedeeltelijk te vernietigen (ten aanzien van de onderdelen 4.1.1, 4.1.3, 4.2, 4.2.1 en 4.2.2) en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de woning in [land] aan haar wordt toegedeeld tegen een waarde van € 11.136,- zodat zij aan de man € 5.568,- moet vergoeden;
  • [auto] aan de vrouw toe te delen tegen een waarde van € 500,- zodat zij aan de man € 250,- moet vergoeden en de toedeling en waardering van de [auto] en [auto] blijft zoals de rechtbank heeft bepaald;
  • de schuld aan ICS Visa Card van € 9.954,70 in de verdeling te betrekken en deze aan haar toe te delen, zodat de man haar € 4.977,35 moet vergoeden;
  • de woning aan [adres] aan de man toe te delen tegen een waarde van € 263.768,- en dat de waarde van de Delta Lloyd polis per datum overname (8 november 2017) van € 13.828,66 wordt aangewend voor de aflossing van de hypothecaire lening, waarna de resterende overwaarde bij helfte verdeeld moet worden onder verrekening van de vergoeding die zij nog aan de man moet voldoen wegens door hem betaalde premies levensverzekering over de periode 2 oktober 2014 tot aan 8 november 2017, zodat de man aldus per saldo aan de vrouw nog € 4.291,10 dient te voldoen;
  • de man aan haar een bedrag van € 2.762,50 dient te voldoen wegens zijn overbedeling ten aanzien van de inboedelgoederen,
een en ander kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer en is met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar grieven te verwerpen en uitvoerbaar bij voorraad:
  • de bestreden beschikking van 10 juli 2017 te vernietigen voor zover daarin de vordering inzake de door hem vanaf de peildatum betaalde hypotheekrente is afgewezen en te bepalen dat de vrouw hem ter zake € 14.087,91 dient te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin de inboedel is verdeeld en te bepalen dat ieder van partijen die inboedelgoederen behoudt die hij of zij thans onder zich heeft, zonder nadere verrekening;
  • te bepalen dat de vrouw hem, wegens haar onrechtmatige weigering medewerking te verlenen aan de overdracht van de echtelijke woning, een schadebedrag van € 3.049,89 dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daar zijn regresvordering terzake gemeenschappelijke schulden en verrekeningen is afgewezen en te bepalen dat de vrouw hem ter zake € 6.023,151 dient te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente en te vermeerderen met de door hem betaalde rente en aflossing sedert 1 december 2017 op het doorlopend krediet [rekeningnummer] ;
  • te bepalen dat de vrouw hem wegens door hem betaalde premies van de Delta Lloyd levensverzekering € 181,39 dient te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4
De vrouw voert verweer op het incidenteel hoger beroep van de man en concludeert om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, althans dit af te wijzen, kosten rechtens.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

de woning in [land]
5.1
De eerste grief van de vrouw betreft de door de rechtbank aan de woning in [land] toegekende waarde. Zij stelt dat voor de waardering uitgegaan dient te worden van de peildatum 2 oktober 2016, die ligt vóór de verbouwing. Aldus komt de vrouw tot een waarde van € 11.136,- in plaats van de waarde van € 35.000,- die de rechtbank heeft gehanteerd. De man betwist dat 2 oktober 2016 als peildatum heeft te gelden. Hij voert aan dat niet de datum waarop het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank is ingediend als peildatum dient te worden genomen, maar dat de datum van feitelijke verdeling als uitgangspunt voor de waardering geldt en dat dus van een waarde van € 35.000,- moet worden uitgegaan.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Ten aanzien van de peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt als uitgangspunt de datum van ontbinding van de gemeenschap. Nu de man op 2 oktober 2014 het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend geldt deze datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. Als peildatum voor de waardering geldt als regel de datum van de verdeling. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (vgl. HR 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7205).Van dit laatste is niet gebleken, zodat voor de waardering dient te worden uitgegaan van de datum van verdeling en daarmee van de actuele waarde. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in [land] aan de vrouw dient te worden toegedeeld. De man heeft de door hem gestelde waarde onderbouwd met advertenties van volgens hem gelijkwaardige woningen en de vrouw heeft de door haar gestelde waarde onderbouwd met een taxatie per 2 oktober 2014 en een per 11 augustus 2017 van een plaatselijke makelaar. Het hof kan uit de advertenties die de man overlegt niet de actuele waarde van de woning van partijen afleiden. Advertenties zijn naar het oordeel van het hof niet overtuigend voor de waardevaststelling. De door de vrouw overgelegde taxaties behelzen niet de actuele waarde. Bovendien betwisten partijen over een weer de waardering van de ander. Nu de waarde tussen partijen niet vast staat, zal het hof de volgende wijze van verdeling van de woning in [land] gelasten (en in zoverre slaagt dus de grief van de vrouw):
De uitvoering van deze verdeling, bestaande in de toedeling van de woning op het adres [adres] te [land] aan de vrouw, dient plaats te vinden ten overstaan van en onder regie van een notaris in Nederland, die zo nodig of desgewenst, bij een ter zake kundige in [land] inlichtingen zal inwinnen om te kunnen beoordelen wat nodig is voor de uitvoering van deze verdeling. De kosten van de tussenkomst van deze notaris en alle andere kosten die samenhangen met deze verdeling komen voor rekening van partijen samen. Indien voor de verdeling van die woning of de uitvoering daarvan mede moet worden voldaan aan in [land] geldende wettelijke vereisten, zoals bijvoorbeeld het verlijden van een akte ten overstaan van een notaris in [land] of verwerking daarvan in de kadastrale registratie, dienen partijen daaraan onverwijld mee te werken en zich te richten naar de aanwijzingen van de notaris in Nederland.
Het hof wijst aan als notaris ten overstaan van wie de uitvoering van de verdeling moet plaatsvinden een van de notarissen verbonden aan [notariskantoor X] .
Partijen dienen binnen twee maanden na betekening van deze beschikking door de meest gerede partij aan de wederpartij (hierna verder: de betekening) eerst de waarde van de woning in overleg met de notaris te doen bepalen door een of meer deskundigen in [land] door partijen samen of - indien zij daarover niet binnen twee weken na betekening tot overeenstemming geraken - door de notaris aan te wijzen. Partijen dienen deze waardebepaling in overleg met de notaris te doen verrichten op de in [land] voor een dergelijke waardebepaling gebruikelijke wijze. Indien zij daarover niet binnen twee weken na betekening tot overeenstemming komen zal de notaris aan de hand van dit richtsnoer de wijze van waardebepaling vaststellen na daartoe in [land] bij een ter zake kundige inlichtingen te hebben ingewonnen.
Binnen drie weken nadat de uitkomst van de taxatie door de notaris aan partijen is bekend gemaakt, dient de vrouw door tussenkomst van de notaris aan de man mee te delen of zij toedeling van de woning tegen de getaxeerde waarde en betaling aan de man van de helft van die waarde wenst.
Voor het geval de vrouw deze toedeling wenst, zal het hof bepalen dat partijen vervolgens binnen vier weken nadat de vrouw daarvan mededeling heeft gedaan bij notariële akte dienen over te gaan tot de toedeling van de woning met gelijktijdige betaling door de vrouw aan de man van de helft van de waarde en dat zij verplicht zijn tot het verrichten op aanwijzing van de notaris van al hetgeen verder in [land] nog nodig is voor de uitvoering van de verdeling en de overgang van het toegedeelde aan de vrouw.
Indien geen toedeling aan de vrouw plaatsvindt, dienen partijen de woning op de kortst mogelijke termijn te verkopen en de netto opbrengst bij gelijke delen te verdelen door:
i. gezamenlijk opdracht te geven aan een door hen of - bij gebreke van overeenstemming door de notaris - te benoemen makelaar om de woning aan een derde te verkopen.
ii. opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
iii. al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
iv. mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de (notariële) eigendomsoverdracht of andere in [land] aan de overdracht van een woning gestelde eisen;
v. medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de makelaarscourtage;
vi. gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst bij gelijke delen te verdelen.
de [auto]
5.3
De tweede grief van de vrouw ziet op de waardering van de [auto] . Zij stelt dat van een waarde van € 500,- dient te worden uitgegaan in plaats van de € 3.100,- die de man voorstaat en die de rechtbank heeft gehanteerd. Zij stelt verder dat het door de man ingebrachte stuk geen taxatierapport is maar een schaderapport. De man betwist dat en zet zijn vraagtekens bij de door de vrouw overgelegde taxatie.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat van de waarde van deze auto op 2 oktober 2014 dient te worden uitgegaan. Het door de man overgelegde stuk sluit hierop aan, terwijl het door de vrouw overgelegde stuk van 10 december 2016 dateert. Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat het door de man overlegde stuk van de [autobedrijf x] (productie Aj uit de eerste aanleg) een waardebepaling van de auto betreft en geen schaderapport is. Er worden in dat stuk namelijk twee bedragen vermeld: een waarde ‘vandaag € 2.000,-’ en waarde ‘2014 € 3.100,-’. Bovendien is niet in geschil dat de auto bij deze garage in onderhoud was en deze garage de auto kent. Het door de vrouw overgelegde stuk bevat niet de waarde op de peildatum en is bovendien afkomstig van een andere garage dan waar de auto in onderhoud was.
De man heeft de door hem gestelde waarde naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en de vrouw heeft deze onvoldoende betwist. De grief faalt derhalve.
de schuld aan ICS Visa Card
5.5
De derde grief van de vrouw betreft een schuld aan ICS Visa Card. De vrouw stelt dat deze schuld € 9.954,70 bedraagt en in de verdeling dient te worden betrokken. Ze legt nadere stukken over met een rekeningoverzicht en het verloop ervan. De man betwist het bestaan van deze schuld en zet vraagtekens bij de echtheid van de door de vrouw overlegde stukken en voert aan dat er geen tegenrekening van de creditcard bekend is.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat van ING rekening [rekeningnummer] in 2014 incasso’s hebben plaatsgevonden ten behoeve van Int Card Services (productie Aq bij een journaalbericht van mr. Van Manen van 19 juli 2018). Het ICS klantnummer op die incasso’s stemt overeen met het ICS Klantnummer op de rekeningoverzichten van de creditcard (bijlage Ae bij het beroepschrift). Ter zitting is vastgesteld dat deze ING rekening er al was ten tijde van het huwelijk en de tegenrekening is van de creditcard van de vrouw. De bankrekening is bovendien vermeld op de ‘Vragenlijst effectief verdelen’ die door de vrouw bij de rechtbank is ingediend op 16 maart 2015. Daarmee gaat het verweer van de man dat er geen tegenrekening zou zijn of dat hij deze ING rekening niet zou kennen niet op.
Door de man wordt er verder op gewezen dat de rekeningoverzichten zoals die door de vrouw in eerste aanleg zijn overgelegd en zoals die door haar in hoger beroep zijn overgelegd er verschillend uitzien en verschillende volgnummers hebben, terwijl het dezelfde tijdvakken betreft. Door de vrouw is hierop gereageerd dat de afschriften moeilijk waren op te vragen en in eerste aanleg via een ander kanaal zijn opgevraagd.
Hoewel de afschriften uit de eerste aanleg en in hoger beroep niet zonder meer op elkaar aansluiten, is het hof van oordeel dat deze getalsmatig daarmee ook niet in strijd zijn. Uit de door de vrouw overgelegde stukken en haar toelichting blijkt tegenover de betwisting van een en ander door de man naar het oordeel van het hof voldoende dat de door de vrouw gestelde creditcardschuld bestond op de peildatum. Het hof zal bepalen dat de vrouw de schuld aan ICS Visa Card van € 9.954,70 geheel voor haar rekening neemt en dat de man aan de vrouw dientengevolge € 4.977,35 moet vergoeden. De grief slaagt.
de (hypotheeklasten van de) echtelijke woning [adres]
5.7
De vierde grief van de vrouw en grief A van de man betreffen beide de echtelijke woning aan [adres] . De vrouw stelt dat van een hogere waarde van de woning dient te worden uitgegaan dan waartegen deze is toegedeeld aan de man. De woning is later dan de bedoeling was aan de man tegen de getaxeerde waarde van € 252.500,- geleverd. In de tussentijd is de woning volgens haar in waarde gestegen. Zij stelt dat de toedeling tegen een waarde van € 263.768,- had moeten geschieden. De man betwist dat, omdat de woning bindend is getaxeerd.
In zijn grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering ten aanzien van de door hem betaalde hypotheeklasten heeft afgewezen. Hij stelt dat hij de volledige hypotheeklasten ten bedrage van € 40.251,18 met betrekking tot de woning heeft betaald vanaf de peildatum. Rekening houdend met de fiscale aftrekbaarheid daarvan claimt hij daarom € 14.087,91 van de vrouw. Hij betwist dat de vrouw een gebruiksvergoeding heeft gevraagd zoals de rechtbank heeft overwogen.
5.8
Het hof overweegt ten aanzien van de grief van de vrouw als volgt. De woning is voor partijen bindend getaxeerd op € 252.500,- en tegen die waarde is de woning toegedeeld aan de man. De betreffende levering heeft bij notariële akte op 8 november 2017 plaatsgevonden. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat die toedeling tegen een hogere waarde had dienen plaats te vinden, enkel al omdat deze voor partijen bindend is getaxeerd. Dat de levering aan de man enige tijd daarna heeft plaatsgevonden doet daaraan niet af. Een eventuele waardeverandering van de woning is na de bindende taxatie voor rekening en risico van - in dit geval - de man. Dit zou niet anders zijn geweest indien de woning direct na de taxatie aan de man zou zijn geleverd. De grief van de vrouw faalt.
5.9
Ten aanzien van de grief van de man overweegt het hof als volgt. Na het uiteengaan van partijen is de man blijven wonen in de echtelijke woning en heeft de vrouw elders woonruimte gehuurd. De man heeft het uitsluitend genot van de woning gehad en in dat licht is het naar het oordeel van het hof niet onredelijk dat de man ook de lasten van die woning voldeed. Het hof zal daarom het verzoek van de man afwijzen. Het debat ter zitting over de wijze waarop partijen zijn omgegaan met de hypotheekrenteaftrek maakt dat niet anders. De grief van de man faalt.
de schadevergoeding
5.1
In grief C stelt de man dat hij schade heeft geleden door het in zijn ogen onrechtmatig weigergedrag van de vrouw om aan de levering van de woning aan hem mee te werken. De man heeft daartoe een kort geding moeten starten. Zijn totale schade, bestaande uit extra notariskosten en deurwaarders- en advocaatkosten, stelt hij op € 3.049,89. Deze kosten vordert hij van de vrouw. De vrouw betwist dat zij de levering heeft geblokkeerd. Zij was het niet eens met het eerste concept van de notaris, waar meer in stond dan enkel de toedeling van de woning. Daarom heeft ze om aanpassing verzocht en dat is volgens haar haar goed recht. Primair echter stelt zij dat de man een zelfstandig verzoek doet, hetgeen niet voor het eerst in hoger beroep kan. Ze verwijst daarvoor naar artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
5.11
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man dient te worden aangemerkt als een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 lid 1 onder f Rv. Het verzoek vertoont naar het oordeel van het hof voldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding en de behandeling daarvan zal niet tot onnodige vertraging van het geding leiden. De man heeft het door hem gevorderde bedrag uitgesplitst naar kosten voor de advocaat en deurwaarder, samen € 2.021,39 (productie K bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep) en extra notariskosten ten bedrage van € 1.028,50 (producties L en M). Het hof is van oordeel dat de man de kosten voor de advocaat en deurwaarder ten bedrage van
€ 2.021,39 niet van de vrouw kan vorderen. Dit zijn kosten waarop krachtens artikel 241 Rv de regels betreffende proceskosten van toepassing zijn, zodat ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW deze kosten niet voor schadevergoeding in aanmerking komen. In zoverre faalt de grief dan ook. Dat is anders ten aanzien van de door de man gevorderde extra notariskosten. Het is het goed recht van de vrouw om opmerkingen te maken over het concept van de door de notaris toegezonden leveringsakte, maar zij had naar het oordeel van het hof geen goede reden het op een kort geding procedure te laten aankomen om te worden gedwongen onvoorwaardelijk aan de levering mee te werken. De vrouw heeft de stelling van de man dat zij toerekenbaar is tekort geschoten aan de levering mee te werken onvoldoende gemotiveerd betwist. De door de man opgevoerde extra notariskosten zijn voldoende onderbouwd. Het hof zal bepalen dat de vrouw aan de man € 1.028,50 dient te voldoen wegens extra notariskosten. In zoverre slaagt grief C van de man.
de inboedel
5.12
De vijfde grief van de vrouw en grief B van de man betreffen beide de inboedel. De vrouw stelt dat de man is overbedeeld ten aanzien van de inboedel en verlangt daarvoor
€ 2.762,50 compensatie. De man betwist dat hij is overbedeeld, nu partijen ieder inboedelgoederen hebben gekregen die ongeveer evenveel waard zijn. In zijn grief stelt hij dat de verdeling van de inboedelgoederen zodanig moet worden vastgesteld dat ieder van partijen die inboedelzaken behoudt die hij thans heeft, zonder nadere verrekening. De vrouw betwist dit onder verwijzing naar het door haar gestelde in haar vijfde grief en stelt aanvullend dat de man, ondanks verzoeken van haar zijde, de door de rechtbank aan haar toegedeelde zaken nog niet heeft afgegeven.
5.13
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt een lijst overgelegd waarop de inboedelzaken staan zoals die door de rechtbank zijn toegedeeld met daarachter de door haar geschatte waardes (productie Ag bij het beroepschrift). Die waardes heeft zij niet nader onderbouwd en deze worden door de man betwist. De vrouw heeft geen nader bewijsaanbod gedaan ten aanzien van die waardes. Dit houdt in dat de grief van de vrouw faalt. Ook de grief van de man faalt, omdat niet valt in te zien waarom de man de aan de vrouw toegedeelde en bij hem nog in bezit zijnde zaken niet aan haar kan afgeven.
de regresvordering
5.14
Met zijn grief D, zo bleek ter zitting, beoogt de man een executoriale titel te verkrijgen ten aanzien van door hem betaalde schulden van partijen. Het primaire verweer van de vrouw, dat sprake is van een zelfstandig verzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan, passeert het hof. Ook hier is sprake van nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 lid 1 onder f Rv. Het verzoek vertoont naar het oordeel van het hof voldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding en de behandeling daarvan zal niet tot onnodige vertraging van het geding leiden.
5.15
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de betalingen en aflossing heeft gedaan op de schulden zoals door hem vermeld. Het betreft een extra aflossing op de hypotheek, aflossing op het doorlopend krediet bij de ABN Amro, de aflossing op de Visa Card en de inlossing van een roodstand op een ABN Amro bankrekening. De man vordert daarom
€ 6.023,15 van de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening en te vermeerderen met de door hem betaalde rente en aflossing sedert 1 december 2017 op het doorlopend krediet [rekeningnummer] . Als verweer heeft de vrouw ter zitting aangevoerd dat zij door de man niet gekend is in de door hem gedane betalingen en dat zij thans niet beschikt over de financiële middelen om dit bedrag te voldoen en dat daarom geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht.
5.16
Nu de vrouw niet betwist dat zij gehouden is de door de man gestelde bedragen aan hem te betalen zal het hof het verzoek van de man toewijzen. De grief slaagt.
de premie levensverzekering
5.17
Ook grief E van de man strekt ertoe dat hij een executoriale titel verkrijgt voor de betaling door hem van de premies levensverzekering van Delta Lloyd. In totaal gaat het om een bedrag van € 2.341,98 waarvan het grootste deel al is voldaan/verrekend bij de overdracht van de echtelijke woning. Er resteert nog een bedrag van € 181,39 dat de vrouw nog aan de man moet voldoen, hetgeen door de vrouw is erkend. Het hof zal daarom het aan de grief gekoppeld verzoek in zoverre toewijzen dat de vrouw aan de man € 181,39 moet voldoen wegens betaalde premies levensverzekering. De grief slaagt in zoverre.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen grief 1 (gedeeltelijk) en grief 3 van de vrouw en slagen de grieven C (gedeeltelijk), D en E van de man. De overige grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de wijze van verdeling van de echtelijke woning aan [adres] en het afgewezen verzoek van de vrouw ter zake de ICS Visa Card schuld betreft en (overigens aanvullend) beslissen als hierna vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in het principaal en het incidenteel hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 juli 2017, voor zover het betreft de wijze van verdeling van de woning in [land] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
gelast partijen over te gaan tot verdeling van de in 5.2 omschreven onroerende zaak in [land] als aldaar bepaald;
bepaalt dat de vrouw de schuld aan ICS Visa Card van € 9.954,70 geheel voor haar rekening neemt en dat de man aan de vrouw dientengevolge € 4.977,35 moet vergoeden;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 juli 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
en aanvullend:
bepaalt dat de vrouw aan de man € 1.028,50 moet voldoen wegens extra notariskosten;
bepaalt dat de vrouw aan de man € 181,39 moet voldoen wegens betaalde premies levensverzekering;
bepaalt dat de vrouw aan de man € 6.023,15 moet voldoen wegens de regresvordering van de man, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening en te vermeerderen met de door de man betaalde rente en aflossing sedert
1 december 2017 op het doorlopend krediet [rekeningnummer] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T. ter Brugge, J.H. Lieber en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 11 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.