ECLI:NL:GHARL:2018:10712

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
200.245.627/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en onregelmatige opzegging in de tandheelkundige sector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster, [verzoekster], die op 22 januari 2018 op staande voet is ontslagen door haar werkgever, Tandheelkundig Centrum Weesp B.V. (TCW). De werkneemster verzoekt om een vergoeding wegens onregelmatig ontslag en een billijke vergoeding. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het ontslag onverwijld is gegeven en dat de gronden voor het ontslag voldoende specifiek en kenbaar zijn gemaakt. De werkneemster had werkzaamheden gedeclareerd die niet waren uitgevoerd, wat een dringende reden voor ontslag vormt. Het hof bevestigt dat de werkgever niet verplicht was om voorafgaand aan het ontslag expliciet te waarschuwen voor de onterecht gedeclareerde werkzaamheden. De kantonrechter had eerder de verzoeken van de werkneemster afgewezen, en het hof bekrachtigt deze beslissing. De werkneemster wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.245.627/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 6748213)
beschikking van 10 december 2018
in de zaak van
[verzoekster],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster tevens verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. W.M. de Bruijn,
tegen:
Tandheelkundig Centrum Weesp B.V.,
gevestigd te Weesp,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster tevens verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: TCW,
advocaat: mr. M.J. Aantjes.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere) van 7 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift, ter griffie ontvangen op 6 september 2018 bij faxbericht, gevolgd door een uitgeprint beroepschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 7 september 2018;
- het verweerschrift, met producties, van 18 oktober 2018, ter griffie ontvangen op 19 oktober 2018;
- de op 30 oktober 2018 van TCW ontvangen productie 12, zijnde het proces-verbaal van mondelinge behandeling in eerste aanleg van 24 mei 2018;
- de op 14 november 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 7 januari 2019 of zoveel later als noodzakelijk is dan wel zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoekster] heeft in haar hoger beroepschrift verzocht, zoals bij de mondelinge behandeling verduidelijkt, de beschikking van de kantonrechter te vernietigen voor zover het door haar verzochte is afgewezen en, opnieuw rechtdoende:
- zal worden bepaald dat het op 22 januari 2018 aan [verzoekster] verleende ontslag op staande voet in strijd met artikel 7:677 BW is gegeven;
- TCW zal worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 75.387,09 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- TCW zal worden veroordeel tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zijnde het equivalent van salaris over de periode van 22 januari 2018 tot en met 31 maart 2018;
onder veroordeling van TCW in de proceskosten van beide instanties.

3.De feiten

3.1
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
3.2
TCW heeft een tandartsenpraktijk te Weesp, bestaande uit een team van twintig medewerkers, onder leiding van [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende] ).
3.3
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , is per 27 juli 2017 gaan werken voor TCW en is sinds 1 september 2017 voor onbepaalde tijd in dienst van TCW, laatstelijk als paro-preventie-assistente en orthodontie-assistente tegen een salaris van € 1.611,- bruto per maand op basis van een 38-urige werkweek, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
3.4
Naast het hiervoor genoemde basissalaris is een bonusregeling overeengekomen tussen partijen. In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is daarover, samengevat, opgenomen dat boven een omzet van € 100.837,- per kalenderjaar een bonus wordt toegekend en dat maandelijks een voorschot daarop wordt betaald.
3.5
Op 19 december 2017 heeft patiënte [patiente] (hierna: [patiente] ) een controleconsult gehad bij tandarts [Y] van TCW. Deze tandarts heeft een gaatje geconstateerd en daarnaast [patiente] verwezen naar [verzoekster] voor een reiniging van het gebit.
3.6
[verzoekster] heeft op 20 december 2017 werkzaamheden uitgevoerd betreffende de reiniging van het gebit van [patiente] .
3.7
TCW heeft voor de consulten van 19 en 20 december 2017 aan [patiente] een factuur d.d. 21 december 2017 gezonden voor een bedrag van € 811,54. Een gedeelte van € 50,56 ziet op het consult van 19 december 2017, het resterende op de werkzaamheden van [verzoekster] . Die werkzaamheden zien op de kosten van 4 stuks verdoving, de kosten van een ‘onderzoek van het tandvlees met parodontiumstatus’ (code: T12) en de kosten van het ‘grondig reinigen wortel, standaard, per element’(code: T22) met betrekking tot 25 gebitselementen.
3.8
Op 12 januari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en [leidinggevende] . In dat gesprek is onder meer gesproken over klachten van patiënten en collega's.
3.9
Op 15 januari 2018 stuurt [verzoekster] een mailbericht aan [leidinggevende] , waarin zij onder meer - voor zover hier relevant - schrijft:
''Naar aanleiding van ons ongeplande gesprek op vrijdagmiddag die plaatsvond, schrijf ik jou het volgende Op die dag ben ik met tranen naar huis gegaan en al enige tijd valt het mij op dat jij een ander beeld van mij hebt, en daardoor voel ik ook dat jij anders tegen mij doet.
(...)
Continu word ik bekritiseerd en ik vat dit hartstikke persoonlijk op, en ik zie het niet als feedback, want feedback geven doen we niet zo.
(...)
Er wordt niet eens gezien naar het feit dat ik dagelijks goede omzet voor de praktijk draai (elke praktijk krijgt klachten, zo horen we niet mee om te gaan, want wat leer je uiteindelijk van de klacht, niets!)
(…)
Je geeft aan dat ik in loondienst werk, echter is dit niet volledig waar, want als ik mijn omzet niet haal betekent dat ik jou alles terug moet betalen. Dit is niet eerlijk naar mij toe, en dit basisloon wat ik krijg bij jou naast mijn bonus is eigenlijk veels te weinig, dus ik moet wel mijn omzet zien te behalen.”
3.1
[patiente] is op 16 januari 2018 gezien door [leidinggevende] in verband met de vraag van [patiente] over de mogelijkheden voor herstel van de verkleuring van haar gebit. [patiente] heeft daarbij de omvang van de factuur van 21 december 2017 bij [leidinggevende] ter discussie gesteld. [leidinggevende] heeft vervolgens het gebit van [patiente] onderzocht. Ook heeft zij onderzocht wat uit de patiëntenstatus van [patiente] en de factuur kon worden afgeleid over de op 20 december 2017 verrichte werkzaamheden door [verzoekster] .
3.11
[verzoekster] heeft op 16 januari 2018 patiënt [X] (hierna: [X] ) behandeld. Zij heeft daarvoor een factuur doen uitgaan waarin de kosten van een onderzoek naar de pocketstatus (code: T11) ad € 146,43 zijn berekend alsmede de kosten van reiniging van 2 gebitselementen. In de patiëntenstatus van [X] is niet opgenomen dat op 16 januari 2018 een “T11-onderzoek” is uitgevoerd.
3.12
[leidinggevende] deelt op 16 januari 2018 per Whatsapp-bericht onder meer het volgende mee aan [verzoekster] :
“Voordat ik t vergeet, ik heb vier dingen die ik met jou moet bespreken.
1 pt van vandaag 14.00uur dhr [X] , hoe lang was je met hem bezig? En zijn declaratie.
2 Ik begreep vd pt er na ( [Z] ) dat je hem 15 min later hebt geholpen waardoor hij moest haasten naar [A]
3 pt [patiente] , status, afspraken, aantekeningen, kosten…
4 je mail
(...)”
3.13
Op 19 januari 2018 heeft het gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en [leidinggevende] . Tijdens dat gesprek is door [verzoekster] en TCW een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin partijen overeen zijn gekomen dat het dienstverband per 22 januari 2018 eindigt.
3.14
Op 21 januari 2018 heeft [verzoekster] schriftelijk aan [leidinggevende] laten weten dat zij het niet eens is met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en afstand neemt van de vaststellingsovereenkomst, nu zij onder druk en zonder de tijd te hebben gehad om na te kunnen denken over de inhoud daarvan, de overeenkomst heeft ondertekend.
3.15
Op 22 januari 2018 heeft de door TCW ingeschakelde advocaat mr. M.J. Aantjes namens haar per brief aan [verzoekster] meegedeeld dat zij op staande voet is ontslagen. In de brief is onder meer - voor zover relevant - het volgende opgenomen:
“Hierbij bevestig ik namens mijn cliënte (…) (“TCW”) dat de arbeidsovereenkomst met u wegens een dringende reden per direct wordt opgezegd, zodat de arbeidsovereenkomst tussen u en TCW, vandaag eindigt.
De redenen voor dit ontslag op staande voet zijn, zoals eerder op vrijdag 19 januari 2018 al door TCW bij monde van mevrouw [leidinggevende] , werden toegelicht, geconstateerde overtredingen van de bij TCW geldende interne procedures c.q. wettelijke regels. U hebt meerdere malen werkzaamheden gedeclareerd en in rekening gebracht bij patiënten, die u niet hebt uitgevoerd. In enkele gevallen betrof het zelfs werkzaamheden die u in uw functie niet eens mocht uitvoeren. Dit is een ernstige schending van de integriteit en ondermijnt de praktijk van TCW.
(...)
U hebt de gelegenheid gekregen uw kant van het verhaal te vertellen en de kans gekregen andere zaken die van belang waren te melden. Dit heeft geen ander licht op de kwestie geworpen; u erkende immers uw gedragingen die zijn aan te merken als fraude en begreep dat een voortzetting van het dienstverband daardoor niet mogelijk is. De hiervoor genoemde redenen vormen elk afzonderlijk, maar ook in samenhang een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.
(...)
De omstandigheid dat u op 19 januari jl. hebt ingestemd met een vaststellingsovereenkomst nadat u mondeling ontslag op staande voet was aangezegd, doet niet af aan het voorgaande. Deze overeenkomst werd immers uitsluitend op uw uitdrukkelijk verzoek opgesteld. Gisteren riep u de nietigheid daarvan echter in. De overeenkomst heeft dus geen gelding meer.
(...)”.

4.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[verzoekster] heeft de kantonrechter - na wijziging van haar verzoek en intrekking van haar verzoek om een voorlopige voorziening - verzocht TCW te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, te baseren op gemist loon en vakantietoeslag en gemiste bonus, samen te berekenen op € 75.387,09, en op een vergoeding van immateriële schade, te begroten op € 7.500, tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, tot betaling van achterstallig loon, vermeerderd met vakantietoeslag, wettelijke verhoging en wettelijke rente, en tot betaling van vakantietoeslag, met veroordeling van TCW in de proceskosten.
4.2
TCW heeft bij tegenverzoek de veroordeling van [verzoekster] gevorderd tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:677 lid 4 BW alsmede bedragen aan boetes wegens overtreding van het non-concurrentiebeding en het nevenwerkzaamhedenbeding.
4.3
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van [verzoekster] tot toekenning van een billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding afgewezen en wat betreft haar vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag [verzoekster] in de gelegenheid gesteld die vordering nader te specificeren.
4.4
De kantonrechter heeft daartoe samengevat overwogen dat TCW onverwijld tot ontslag is overgegaan, dat de dringende reden daartoe onverwijld is meegedeeld en dat sprake is van een dringende reden omdat [verzoekster] declaraties heeft laten uitgaan waarbij werkzaamheden zijn gedeclareerd waarvan niet kan worden aangenomen dat die zijn uitgevoerd. [verzoekster] heeft daardoor volgens de kantonrechter op ontoelaatbare wijze gedeclareerd, kennelijk met als doel om haar omzet te verhogen, terwijl zij hierover door TCW meerdere malen is aangesproken. Die handelwijze is een zodanig ernstige schending van de op [verzoekster] rustende verplichting zich tegenover TCW als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat TCW in [verzoekster] moest kunnen stellen, dat van TCW redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De persoonlijke omstandigheden staan in de gegeven omstandigheden aan een rechtsgeldig ontslag op staande voet niet in de weg, aldus de kantonrechter.
4.5
Tot slot heeft de kantonrechter bij bedoelde beschikking TCW niet-ontvankelijk verklaard in haar op artikel 7:677 lid 4 BW gebaseerde verzoek, onder afwijzing van de overige verzoeken van TCW, onder compensatie van de proceskosten aangaande de tegenverzoeken van TCW.

5.De beoordeling in hoger beroep

Omvang van het geschil
5.1
[verzoekster] heeft, zo blijkt uit de stukken van eerste aanleg, in het aan haar op 22 januari 2018 gegeven ontslag als zodanig berust. De in haar beroepschrift in verzoek 1 aangaande het ontslag op staande voet voorkomende zinssnede ‘en als zodanig te vernietigen’ berust, zo is bij de mondelinge behandeling van de zijde van [verzoekster] bevestigd, op een vergissing en dient genegeerd te worden. Daarmee staat vast dat de arbeidsovereenkomst op 22 januari 2018 is geëindigd. Als gevolg daarvan ligt in hoger beroep in essentie de vraag voor of de arbeidsovereenkomst op 22 januari 2018 onregelmatig is opgezegd en of TCW een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging alsmede een billijke vergoeding dient te betalen.
Gronden
5.2
[verzoekster] heeft zeven redenen aangevoerd waarom zij het niet eens is met de afwijzende uitspraak van de kantonrechter. Die redenen zijn in het beroepschrift aangeduid als gronden en het hof zal die terminologie volgen.
Feiten
5.3
[verzoekster] heeft met haar
grond 1onder meer bezwaar gemaakt tegen de feitenvaststelling in de bestreden beschikking. [verzoekster] stelt dat op 12 januari 2018 niet is gesproken over te hoge declaraties en over het onterecht invoeren van codes. Nu het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld en daarbij de aangevoerde opmerking van [verzoekster] in deze vaststelling heeft betrokken, bestaat er in zoverre geen aanleiding voor een verdere beoordeling van deze grond.
Ontslag onverwijld gegeven?
5.4
Volgens
grond 3is het ontslag op 22 januari 2018 niet onverwijld gegeven, omdat tussen 16 januari 2018, zijnde de dag waarop alle verwijten aan TCW bekend waren, en het ontslag, teveel tijd is verstreken, waarin [verzoekster] gewoon heeft doorgewerkt. Deze grond gaat niet op. TCW heeft aangevoerd dat zij op 16 januari 2018 het vermoeden heeft gekregen dat [verzoekster] onjuist had gehandeld bij het declareren aan drie patiënten en dat zij daarover met [verzoekster] eerst wilde spreken alvorens conclusies te trekken. Onomstreden is dat TCW [verzoekster] op 16 januari 2018 voor een gesprek heeft uitgenodigd en dat dat gesprek op 19 januari 2018 heeft plaatsgevonden. [verzoekster] heeft niet weersproken dat dit de eerste werkdag was na 16 januari 2018 dat beiden op de praktijk aanwezig waren. Aannemelijk is voorts dat het gesprek pas aan het eind van de werkdag kon plaatsvinden vanwege de al geplande agenda van die dag. Het staat vast dat [verzoekster] in dat gesprek van vrijdag 19 januari 2018 heeft ingestemd met een onmiddellijke minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zij heeft niet weersproken dat haar daarbij is voorgehouden dat daarmee een ontslag op staande voet is voorkomen. Nadat [verzoekster] twee dagen later de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst had ingeroepen, heeft TCW voldoende voortvarend gehandeld door haar op de eerstvolgende werkdag, maandag 22 januari 2018, op staande voet te ontslaan. Dit ontslag is dan ook onverwijld gegeven.
Ontslaggronden voldoende specifiek en voldoende kenbaar gemaakt?
5.5
Met
grond 2betoogt [verzoekster] dat haar niet duidelijk is gemaakt waarom zij werd ontslagen. Volgens [verzoekster] is haar niet specifiek verteld wat er geschort heeft aan haar werkzaamheden dan wel aan de daarvoor verzonden declaraties. Het hof verwerpt deze grief. [verzoekster] heeft niet weersproken dat in het gesprek van 19 januari 2018 is gesproken over de patiënten [patiente] , [Z] en [X] . Dit had [leidinggevende] ook aangekondigd in haar Whatsapp-bericht van 16 januari 2018. Dat in het gesprek van 19 januari 2018 niet is gesproken over de bezwaren die [leidinggevende] had over wat was vermeld in de facturen in relatie met wat in de patiëntenstatus stond vermeld, zoals [verzoekster] kennelijk ingang wil doen vinden, houdt dan ook geen stand, te minder nu uit de door [verzoekster] gegeven toelichting op deze grondvolgt dat wel degelijk is gesproken over onder meer het niet invullen van de code T11 op de patiëntenstatus van [X] en over welk werk zij nu wel of niet voor [patiente] had verricht. Tegen die achtergrond kan er in redelijkheid geen misverstand bij [verzoekster] hebben bestaan dat TCW in de brief van 22 januari 2018 bleef bij wat zij in het gesprek van 19 januari 2018 hadden besproken en wat voor TCW redenen waren om tot een onmiddellijke minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan en nu om die redenen ontslag gaf, nadat [verzoekster] de ontbinding van de minnelijke beëindigingsovereenkomst had ingeroepen. De grond slaagt niet.
Dringende reden?
5.6
TCW heeft in haar brief van 22 januari 2018 benadrukt dat de daarin vermelde redenen voor het gegeven ontslag op staande voet ook ieder voor zich in haar ogen voldoende reden zijn voor dat ontslag.
De eerste reden wordt gevormd door het meerdere malen in rekening brengen van verrichtingen, die [verzoekster] niet heeft uitgevoerd.
De tweede reden is gelegen in het verrichten van werkzaamheden die [verzoekster] in haar functie niet mocht uitvoeren.
Samen gaat het daardoor, zoals TCW verwoordt, om overtredingen van de bij TCW geldende protocollen en wettelijke regels.
De kantonrechter heeft alleen de eerste reden beoordeeld en bewezen geacht en op basis daarvan geoordeeld dat [verzoekster] op ontoelaatbare wijze heeft gedeclareerd, kennelijk met als doel om haar omzet te verhogen. De
gronden 5, 6 en 7zien op deze beoordeling en op deze conclusie. Deze gronden zullen gezamenlijk worden besproken.
5.7
Bij de beoordeling van deze gronden stelt het hof voorop, zoals TCW uiteen heeft gezet en [verzoekster] niet heeft weersproken, dat in de medische wereld de patiëntenstatus leidend is voor de vraag of en zo ja, welke werkzaamheden een medisch beroepsoefenaar heeft verricht en dat de medisch tuchtrechter in dat verband uitgaat van de stelregels “doorgevoerd in de patiëtenkaart is gedaan” en “niet doorgevoerd in de patiëntenkaart is niet gedaan”. [verzoekster] heeft niets aangevoerd dat aan het belang van die patiëntenstatus kan afdoen. Bij de mondelinge behandeling heeft zij voorts onderschreven dat een na afloop van een medische verrichting verzonden factuur dient aan te sluiten bij wat in de patiëntenstatus is vermeld.
5.8
Onomstreden is dat [verzoekster] op 16 januari 2018 [X] heeft behandeld en dat zij in de daarover opgemaakte factuur heeft doen uitkomen dat zij een onderzoek van het tandvlees met pocketstatus (code T11) heeft verricht terwijl in de patiëntenkaart niet is opgenomen dat zo’n onderzoek is verricht. [verzoekster] heeft betoogd dat het niet vermelden in de patiëntenkaart een vergissing betreft, maar dat is gezien het belang van de patiëntenkaart niet geloofwaardig. Dit is te minder geloofwaardig omdat, zo is onomstreden door TCW bij de mondelinge behandeling toegelicht, een zogeheten T11-onderzoek (bij iemand met een volledig gebit) 168 metingen (6 metingen per 28 elementen (kiezen / tanden)) vergt en iedere meting dan vastlegging vergt. Dat een en ander aan metingen desondanks is vastgelegd, heeft [verzoekster] niet onderbouwd. Een bewijsaanbod ligt evenmin voor, zodat het hof tot uitgangspunt neemt dat [verzoekster] hier werkzaamheden in rekening heeft gebracht die zij niet heeft uitgevoerd.
5.9
Wat betreft de door [verzoekster] op 20 december 2017 gegeven behandeling van [patiente] , aan haar in rekening gebracht bij factuur van 21 december 2017, geldt het volgende.
In deze factuur wordt een grondige reiniging van element 15 in rekening gebracht, terwijl uit de door [verzoekster] naar aanleiding van de behandeling bijgewerkte patiëntenkaart blijkt dat bij [patiente] element 15 niet bestond. In de factuur wordt verder de grondige reiniging van de voortanden (elementen 11, 12, 21 en 22) in rekening gebracht terwijl in de hiervoor bedoelde patiëntenkaart niet is opgenomen dat van zo’n behandeling sprake is geweest. Tot slot zijn in de factuur de kosten opgevoerd van een onderzoek van het tandvlees met parodontiumstatus (code T12), terwijl in de patiëntenkaart niet de gegevens van uitkomst (o.m. de 168 metingen en de ruimte tussen wortels en kies) zijn terug te vinden. [verzoekster] heeft een en ander niet weersproken. Daarmee staat vast dat patiënt [patiente] kosten in rekening zijn gebracht voor werkzaamheden waarvan, mede gelet op wat hiervoor in overweging 5.7 is vastgesteld, moet worden aangenomen dat die niet zijn uitgevoerd.
5.1
[verzoekster] heeft het verschil tussen de factuur aan [patiente] en de patiëntkaart van [patiente] niet anders verklaard dan met de opmerking dat waarschijnlijk sprake is van een vergissing bij haar. Dat zoiets aan de orde is geweest, heeft [verzoekster] niet nader onderbouwd, anders dan dat zij stelt dat zij steeds noteert wat zij doet, in de patiëntenkaart of - in geval van tijdsdruk - in haar agenda. [verzoekster] heeft niet uiteengezet wat zij dan over de behandeling van [patiente] op 20 december 2017 in haar agenda heeft genoteerd wat niet in de patiëntenkaart terecht is gekomen. Het laat zich naar het oordeel van het hof ook niet verklaren dat [verzoekster] aangaande hetzelfde consult de patiëntenkaart dan deels wel en deels niet invult. Gezien het belang van de patiëntenstatus is de stelling van [verzoekster] dat bij alle drie benoemde factuurposten (steeds) sprake is geweest van een vergissing dan ook niet geloofwaardig.
5.11
Dat sprake zou zijn geweest van een vergissing is te minder geloofwaardig omdat [verzoekster] niet gemotiveerd heeft weersproken dat een op een parodontiumstatus gebaseerde volledige behandeling van het tandvlees en daarmee alle elementen meerdere (4 à 5) consulten vergt, terwijl de factuur van 21 december 2017 vermeldt dat alle elementen een T22-behandeling hebben ondergaan, inclusief het opmaken van een status en het geven van voorlichting en instructie aan de patiënt. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 24 mei 2018 blijkt voorts dat [verzoekster] gelijktijdig met haar stelling dat alles wat is gedeclareerd ook is uitgevoerd, ook het standpunt inneemt dat [patiente] haar verzekering in 2017 wilde opmaken aan de behandeling van haar tandvleesontsteking omdat [patiente] haar verzekering in 2018 wilde besteden aan een cosmetische behandeling van haar gebit, dat gezien de tijd de behandeling van de mond - het tandvlees, naar het hof begrijpt - niet in één keer kon en het afmaken van de behandeling in 2018 niet ten laste van het budget over 2017 zou gaan omdat de gehele behandeling al in 2017 gefactureerd was. Daargelaten de tegenstrijdigheid met wat [verzoekster] overigens stelt (alles wat gefactureerd is, is gedaan) kan haar stellingname ter comparitie geenszins steun bieden aan een vergissing van [verzoekster] bij het declareren. Die stellingname biedt veeleer steun voor bewust meer declareren dan al was uitgevoerd.
5.11
Uit het voorgaande volgt dat [verzoekster] onjuiste facturen heeft laten uitgaan, in die zin dat daarmee werkzaamheden werden gedeclareerd die niet waren uitgevoerd. Anders dan [verzoekster] aanvoert, is zij daarvoor tegenover TCW ten volle verantwoordelijk. In reactie op de stelling dat niet [verzoekster] maar de TCW de facturen heeft uitgezonden, heeft TCW onder overlegging van verklaringen van een collega-tandarts en een consultant in de mondzorg, immers uiteengezet dat gebruikelijk is dat een preventie-assistent zelfstandig de codes voor de uitgevoerde behandelingen in het systeem invoert en ook vanuit professionaliteit verantwoordelijk is voor de juistheid ervan. Op dit onderbouwde betoog is [verzoekster] niet inhoudelijk ingegaan, zodat het hof van de juistheid dienaangaande uitgaat.
5.12
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden acht het hof het zowel objectief als subjectief bezien de conclusie gerechtvaardigd dat TCW het vertrouwen in [verzoekster] heeft verloren; [verzoekster] heeft, ondanks de onweersproken aandacht voor correct declareren binnen de praktijk van TCW, in een relevante omvang onjuiste en te hoge declaraties doen uitgaan en daardoor ontoelaatbaar gedeclareerd, waardoor TCW, gezien de tussen partijen geldende bonusregeling, ten voordele van [verzoekster] aanmerkelijk nadeel had kunnen lijden, in haar positie ten opzichte van patiënten en/of zorgverzekeraars. Dat rechtvaardigt in beginsel het op staande voet gegeven ontslag. Anders dan [verzoekster] kennelijk meent, behoefde TCW haar niet eerder expliciet te waarschuwen zich niet te bedienen van zulke handelingen. Een goed werknemer behoort zich namelijk in het algemeen en behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan in deze zaak niet is gebleken, ook zonder waarschuwing te onthouden van het in rekening brengen van werkzaamheden die niet zijn verricht.
5.13
Het hof is niet gebleken van (persoonlijke) feiten en omstandigheden die met zich brengen dat in dit geval dat ontslag niettemin een te zware sanctie was. Het hof merkt daarbij op dat [verzoekster] jong is en ten tijde van het ontslag geacht mocht worden nog voldoende kansen op de arbeidsmarkt te hebben. Dat laatste vindt zijn bevestiging in de verklaring van [verzoekster] ter zitting in eerste aanleg dat zij na haar ontslag bij TCW fulltime werkzaam is geworden in een tandartspraktijk elders. Een en ander betekent dat de gronden spaak lopen.
Eerdere besprekingen / voldoende waarschuwingen?
5.14
Uit het voorgaande volgt dat, zoals
grond 1overigens aan de orde stelt, het voor het hof niet relevant is of [leidinggevende] en [verzoekster] op 12 januari 2018 hebben gesproken over te hoge declaraties en/of het onterecht invoeren van codes, zoals TCW stelt en [verzoekster] bestrijdt. Die grond faalt ook in dat opzicht. Tot slot ligt in het voorgaande besloten dat
grond 4, dat bestrijdt dat [verzoekster] eerder op declaratiegedrag en overtreden van interne protocollen is aangesproken, eveneens zonder succes is voorgesteld.
Slotsom
5.15
De gronden zijn vergeefs voorgesteld voor zover daarmee is betoogd dat de kantonrechter het ontslag op staande voet ten onrechte geldig heeft geacht. Dit leidt ertoe dat [verzoekster] geen recht heeft op een billijke vergoeding of op een vergoeding voor onregelmatige opzegging. Het hoger beroep faalt daarmee. De bestreden beschikking, voor zover aan hoger beroep onderworpen, zal worden bekrachtigd.
5.16
Het hof zal [verzoekster] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor deze procedure aan de zijde van TCW zullen tot aan de bestreden beschikking worden vastgesteld op € 318,- voor griffierecht en op € 3.918,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief IV ofwel € 1.959,- per punt).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere) van 7 juni 2018, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van TCW vastgesteld op € 318,- voor griffierecht en op € 3.918,- voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.F. Boele, W.P.M ter Berg en J.A. Gimbrère, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2018.