Uitspraak
in eerste aanleg: verzoekster tevens verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de op 30 oktober 2018 van TCW ontvangen productie 12, zijnde het proces-verbaal van mondelinge behandeling in eerste aanleg van 24 mei 2018;
- zal worden bepaald dat het op 22 januari 2018 aan [verzoekster] verleende ontslag op staande voet in strijd met artikel 7:677 BW is gegeven;
3.De feiten
4.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
grond 1onder meer bezwaar gemaakt tegen de feitenvaststelling in de bestreden beschikking. [verzoekster] stelt dat op 12 januari 2018 niet is gesproken over te hoge declaraties en over het onterecht invoeren van codes. Nu het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld en daarbij de aangevoerde opmerking van [verzoekster] in deze vaststelling heeft betrokken, bestaat er in zoverre geen aanleiding voor een verdere beoordeling van deze grond.
grond 3is het ontslag op 22 januari 2018 niet onverwijld gegeven, omdat tussen 16 januari 2018, zijnde de dag waarop alle verwijten aan TCW bekend waren, en het ontslag, teveel tijd is verstreken, waarin [verzoekster] gewoon heeft doorgewerkt. Deze grond gaat niet op. TCW heeft aangevoerd dat zij op 16 januari 2018 het vermoeden heeft gekregen dat [verzoekster] onjuist had gehandeld bij het declareren aan drie patiënten en dat zij daarover met [verzoekster] eerst wilde spreken alvorens conclusies te trekken. Onomstreden is dat TCW [verzoekster] op 16 januari 2018 voor een gesprek heeft uitgenodigd en dat dat gesprek op 19 januari 2018 heeft plaatsgevonden. [verzoekster] heeft niet weersproken dat dit de eerste werkdag was na 16 januari 2018 dat beiden op de praktijk aanwezig waren. Aannemelijk is voorts dat het gesprek pas aan het eind van de werkdag kon plaatsvinden vanwege de al geplande agenda van die dag. Het staat vast dat [verzoekster] in dat gesprek van vrijdag 19 januari 2018 heeft ingestemd met een onmiddellijke minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zij heeft niet weersproken dat haar daarbij is voorgehouden dat daarmee een ontslag op staande voet is voorkomen. Nadat [verzoekster] twee dagen later de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst had ingeroepen, heeft TCW voldoende voortvarend gehandeld door haar op de eerstvolgende werkdag, maandag 22 januari 2018, op staande voet te ontslaan. Dit ontslag is dan ook onverwijld gegeven.
grond 2betoogt [verzoekster] dat haar niet duidelijk is gemaakt waarom zij werd ontslagen. Volgens [verzoekster] is haar niet specifiek verteld wat er geschort heeft aan haar werkzaamheden dan wel aan de daarvoor verzonden declaraties. Het hof verwerpt deze grief. [verzoekster] heeft niet weersproken dat in het gesprek van 19 januari 2018 is gesproken over de patiënten [patiente] , [Z] en [X] . Dit had [leidinggevende] ook aangekondigd in haar Whatsapp-bericht van 16 januari 2018. Dat in het gesprek van 19 januari 2018 niet is gesproken over de bezwaren die [leidinggevende] had over wat was vermeld in de facturen in relatie met wat in de patiëntenstatus stond vermeld, zoals [verzoekster] kennelijk ingang wil doen vinden, houdt dan ook geen stand, te minder nu uit de door [verzoekster] gegeven toelichting op deze grondvolgt dat wel degelijk is gesproken over onder meer het niet invullen van de code T11 op de patiëntenstatus van [X] en over welk werk zij nu wel of niet voor [patiente] had verricht. Tegen die achtergrond kan er in redelijkheid geen misverstand bij [verzoekster] hebben bestaan dat TCW in de brief van 22 januari 2018 bleef bij wat zij in het gesprek van 19 januari 2018 hadden besproken en wat voor TCW redenen waren om tot een onmiddellijke minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan en nu om die redenen ontslag gaf, nadat [verzoekster] de ontbinding van de minnelijke beëindigingsovereenkomst had ingeroepen. De grond slaagt niet.
gronden 5, 6 en 7zien op deze beoordeling en op deze conclusie. Deze gronden zullen gezamenlijk worden besproken.
grond 1overigens aan de orde stelt, het voor het hof niet relevant is of [leidinggevende] en [verzoekster] op 12 januari 2018 hebben gesproken over te hoge declaraties en/of het onterecht invoeren van codes, zoals TCW stelt en [verzoekster] bestrijdt. Die grond faalt ook in dat opzicht. Tot slot ligt in het voorgaande besloten dat
grond 4, dat bestrijdt dat [verzoekster] eerder op declaratiegedrag en overtreden van interne protocollen is aangesproken, eveneens zonder succes is voorgesteld.