Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verweerder in hoger beroep in de hoofdzaak en in het verzoek tot schorsing,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot een verzoek om aanhouding van de zitting. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om uitstel van de behandeling van de hoofdzaak, omdat zij een Europees arrestatiebevel had en een meldplicht in Frankrijk. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de moeder onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar verzoek. De vader, verweerder in hoger beroep, verzet zich tegen het uitstel, omdat dit de procedure zou vertragen en negatieve gevolgen zou hebben voor hun minderjarige kind.
De zaak betreft de wijziging van het gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2011, en de ontzegging van omgang aan de moeder. Het huwelijk van partijen is in 2014 ontbonden en de hoofdverblijfplaats van het kind was bij de vader vastgesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de vader toekomt, en de moeder het recht op omgang met het kind was ontzegd. De moeder heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissingen.
Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen en is van oordeel dat de moeder niet in het belang van het kind handelt. De moeder heeft het kind in het verleden onterecht meegenomen naar Frankrijk en heeft geen contact met de vader mogelijk gemaakt. Het hof concludeert dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de moeder niet in staat is om in het belang van het kind te handelen. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.