ECLI:NL:GHARL:2018:1051

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.190.920t
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
  • De Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in verzetprocedure over zekerheidstelling en griffierecht in WAHV-zaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2018, betreft het een tussenbeschikking in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat door de officier van justitie op 28 augustus 2014 was uitgevaardigd. De kantonrechter had eerder het verzet van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend en de gemachtigde heeft een nadere toelichting gegeven op het beroep, met het verzoek om behandeling ter zitting. Tijdens de zitting op 6 november 2017 is besloten om de zaak schriftelijk af te doen, omdat de gemachtigde geen nadere behandeling wenste.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat ingevolge artikel 26a van de WAHV het hoger beroep slechts ontvankelijk is na voorafgaande zekerheidstelling van het verschuldigde bedrag en betaling van het griffierecht. De griffier had de gemachtigde op 22 april 2016 gewezen op deze verplichtingen, maar er was geen zekerheid gesteld of griffierecht betaald. De gemachtigde heeft verzocht om vrijstelling van deze verplichtingen, maar het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de gemachtigde de brief van de rechtbank later ontving door een fout in de adressering.

Desondanks oordeelt het hof dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij financieel niet in staat was om de gevraagde zekerheidstelling en het griffierecht te voldoen. De verwijzing naar eerdere beslissingen van de kantonrechter is onvoldoende, aangezien deze beslissingen in andere zaken zijn genomen en niet relevant zijn voor de huidige situatie. Het hof heeft daarom besloten dat de betrokkene opnieuw in de gelegenheid moet worden gesteld om het verschuldigde griffierecht te voldoen, en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

WAHV 200.190.920
31 januari 2018
CJIB 156442216
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Tussenbeschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 6 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie op 28 augustus 2014 uitgevaardigd dwangbevel ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Hierbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 november 2017. De gemachtigde is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .
Het hof heeft de behandeling van de zaak ter zitting aangehouden, teneinde de gemachtigde van de betrokkene in de gelegenheid te stellen om binnen vier weken een volledig inzicht te geven in de financiële situatie van de betrokkene en dat te onderbouwen met stukken. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 6 november 2017 is door de gemachtigde en de gemachtigde van de advocaat-generaal aangegeven dat geen nadere behandeling van de zaak ter zitting wordt verlangd, zodat het hof de zaak schriftelijk zal afdoen.

Beoordeling

1. Ingevolge artikel 26a, tweede en derde lid, van de Wahv is het hoger beroep tegen een beschikking als de onderhavige slechts ontvankelijk na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten en voorts na betaling van het verschuldigde griffierecht.
2. Bij brief van 22 april 2016 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde gewezen op de verplichting om binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling zekerheid te stellen door storting van het verschuldigde bedrag van € 1293,04 op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. Tevens is de gemachtigde mededeling gedaan van de verplichting om binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling griffierecht van € 314,- te betalen.
3. Uit een brief van de griffier van de rechtbank gedateerd 10 mei 2016 aan de griffier van het hof blijkt dat binnen die termijn geen zekerheid is gesteld en evenmin griffierecht is betaald.
4. Bij e-mailbericht van 9 mei 2016 heeft de gemachtigde verzocht om de betrokkene vrij te stellen van het betalen van zekerheidstelling en griffierecht. De betrokkene is niet in staat deze bedragen te betalen. De gemachtigde verwijst naar beslissingen van 11 augustus 2015 en 14 augustus 2015 in andere zaken van de betrokkene, waarin de kantonrechter de betrokkene heeft vrijgesteld van het betalen van zekerheid. De gemachtigde licht verder nog toe dat zijn verzoek niet tijdig kon worden gedaan omdat de brief van de rechtbank pas op
7 mei 2016 is ontvangen. Reden hiervoor is het herstel aan geadresseerde. Ter onderbouwing is de envelop waarin de brief is verzonden bijgevoegd waarop een sticker van PostNL is geplakt met daarop aangekruist "herstellen aan geadresseerde [betrokkene] ".
5. Door de gemachtigde is op 9 mei 2016 en dus niet binnen twee weken na verzending van de brief van 22 april 2016 gereageerd en evenmin is er zekerheid gesteld en griffierecht betaald. Het hof acht deze termijnoverschrijding verschoonbaar nu door de gemachtigde voldoende is aangetoond dat hij de brief van de griffier van de rechtbank later heeft ontvangen doordat een fout in de adressering hersteld moest worden door PostNL.
6. Door de gemachtigde is de financiële situatie van de betrokkene per brief van
2 augustus 2017 verder toegelicht. Daarbij is onder meer een bankafschrift van de rekening van de betrokkene bijgevoegd die betrekking heeft op de periode van 24 maart 2017 tot en met 27 april 2017.
7. Naar aanleiding van het namens de betrokkene gevoerde draagkrachtverweer - en in aanmerking genomen het arrest van dit hof van 11 juli 2014 (WAHV 200.129.524, ECLI:NL:GHARL:2014:5564, te raadplegen op rechtspraak.nl) - dient het hof te beoordelen of het niet voldoen van de zekerheidstelling verschoonbaar moet worden geacht. Van belang voor het antwoord op die vraag is of voldoende aannemelijk is dat de betrokkene financieel niet in staat was de gevraagde zekerheidstelling in hoger beroep te voldoen.
8. Naar oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de betrokkene niet in staat was om zekerheid te stellen en griffierecht te voldoen. De verwijzing naar eerdere beslissingen van de kantonrechter waarin de zekerheidstelling op nihil is gesteld is hiertoe onvoldoende. Dit betreffen beslissingen in andere zaken. Bovendien zijn deze beslissingen genomen in augustus 2015. De termijn voor het stellen van zekerheid en betalen van griffierecht in onderhavige zaak ging in op 22 april 2016. De nadere onderbouwing van
het verzoek door middel van het bankafschrift is in dit geval eveneens onvoldoende. Het afschrift is niet nader toegelicht omtrent bijvoorbeeld het inkomen en de vaste lasten van de betrokkene. Daarnaast geldt ook dat uit deze recente gegevens, zonder nadere toelichting, niet kan volgden dat de betrokkene eerder niet in staat was om zekerheid te stellen en griffierecht te betalen. Het draagkrachtverweer wordt dan ook verworpen.
9. Het hof zal daarom - onder aanhouding van iedere verdere beslissing - bepalen dat de betrokkene opnieuw in de gelegenheid moet worden gesteld het verschuldigde griffierecht te voldoen.

Beslissing

Het gerechtshof:
draagt de griffier van de rechtbank op om de betrokkene in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken na verzending de zekerheidstelling van € 1293,04 en het griffierecht van € 314,- te voldoen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.