ECLI:NL:GHARL:2018:10442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
18/00019 en 18/00020
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake informatiebeschikkingen en bestuursrechtelijke heroverweging

Op 4 december 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een tussenuitspraak gedaan in de zaken met nummers 18/00019 en 18/00020. Deze uitspraak betreft het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 december 2017. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende tegen twee informatiebeschikkingen van de Inspecteur, Belastingdienst/Kantoor Amsterdam, ongegrond verklaard. De informatiebeschikkingen betroffen de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, met betrekking tot de verkrijgingsprijs van aanmerkelijkbelangaandelen en het gebruikelijk loon.

Tijdens de zitting op 21 november 2018 heeft het Hof vastgesteld dat de Inspecteur de uitspraken op bezwaar heeft gedaan, terwijl de betrokkenheid van de ambtenaren [A] en [C] bij de informatiebeschikkingen niet in overeenstemming was met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof oordeelde dat de uitspraken op bezwaar onbevoegd waren genomen, omdat de ambtenaar die de uitspraken deed, ook betrokken was bij het primaire besluit. Dit is in strijd met artikel 10:3, lid 3, van de Awb, dat vereist dat de heroverweging van een besluit door een andere functionaris moet plaatsvinden.

Het Hof heeft de Inspecteur de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen door de uitspraken op bezwaar te laten doen door een bevoegde functionaris, met een termijn tot uiterlijk 15 januari 2019. De beslissing is openbaar uitgesproken en er kan geen rechtsmiddel tegen deze tussenuitspraak worden aangewend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00019 en 18/00020
uitspraakdatum:
4 december 2018
Tussenuitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 december 2017, nummers AWB 16/3239 en 16/3240, ECLI:NL:RBGEL:2017:6202, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft ten name van belanghebbende voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van het jaar 2009 twee informatiebeschikkingen vastgesteld met betrekking tot respectievelijk de vaststelling van de verkrijgingsprijs van aanmerkelijkbelangaandelen en het gebruikelijk loon (hierna: de informatiebeschikkingen).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze tussenuitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
In een interne e-mail van 22 december 2014 heeft [A] (hierna: [A] ), werkzaam bij de Belastingdienst, aan een collega van een ander kantoor van de Belastingdienst en lid van de Coördinatiegroep Constructiebestrijding, [B] , en in kopie aan [C] (hierna: [C] ), eveneens werkzaam bij de Belastingdienst, het volgende geschreven:
“Hierbij onze voorstel voor een informatiebeschikking. Deze beschikking ziet op de verkrijgingsprijs. We willen er voor het bezwaarschrift IH2009 (gebruikelijk loon) ook 1 afgeven. Wil je even kijken of je je hierin kan vinden. (…)
Vind jij dat we in de beschikking nog moeten aanvullen, waarom we van mening zijn dat (…)
Wat ons verder opviel is dat (…)
We ontvangen graag je feedback! Ik ben zelf morgen nog op kantoor en [C] tot en met woensdag. Lukt het jou om deze week een oordeel te vellen, zodat we de beschikkingen kunnen versturen?
(…)
Met vriendelijke groet,
[A] en [C] ”
2.2.
De Inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2014 de informatiebeschikkingen vastgesteld. De informatiebeschikkingen zijn namens de Inspecteur ondertekend door [A] .
2.3.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 19 april 2016 heeft de Inspecteur, namens deze ondertekend door [C] , de bezwaren tegen de informatiebeschikkingen ongegrond verklaard.

3.Geschil

In geschil is onder meer of de onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 10:3, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In artikel 10:3, lid 3, van de Awb is bepaald dat het mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat in de bezwaarschriftprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt. De heroverweging in de bezwaarschriftprocedure moet dan geschieden door een ander dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Het gaat hier om een essentieel voorschrift bij overtreding waarvan moet worden geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift onbevoegd is genomen (vgl. HR 8 februari 2002, nr. 36.234, ECLI:NL:HR:2002:AD9084 en HR 16 februari 2007, 41.249, ECLI:NL:HR:2007:AZ8572).
4.2.
Belanghebbende stelt dat in strijd met voormeld artikel is gehandeld omdat uit de onder 2.2 genoemde e-mail blijkt dat [C] , die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan, eveneens was betrokken bij de informatiebeschikkingen, waartegen de bezwaren waren gericht. Volgens belanghebbende hebben [A] en [C] de informatiebeschikkingen gezamenlijk, althans in ieder geval in samenspraak, opgesteld. Volgens belanghebbende dienen de uitspraken op bezwaar dan ook te worden vernietigd. De Inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof kan uit de inhoud van de onder 2.2 genoemd e-mail worden afgeleid dat [C] zodanig nauw betrokken was bij het inhoudelijk vaststellen van de informatiebeschikkingen dat zij in feite mede de informatiebeschikkingen heeft vastgesteld. De Inspecteur heeft daar te weinig tegenin gebracht voor een ander oordeel. Het enkele feit dat de informatiebeschikkingen zijn ondertekend door [A] doet daar niet aan af. Het voorgaande betekent dat degene die de uitspraken op bezwaar heeft gedaan eveneens degene is die in feite (mede) de primaire besluiten heeft genomen.
4.4.
Dit brengt mee dat de onderhavige uitspraken op bezwaar onbevoegd zijn genomen. Het Hof ziet aanleiding om door middel van een tussenuitspraak (artikel 8:80a van de Awb) de Inspecteur met toepassing van artikel 8:51a van de Awb (bestuurlijke lus) in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen door uitspraken op bezwaar te laten doen door een wel bevoegde functionaris. Het Hof heeft deze keuze ter zitting uitdrukkelijk met partijen besproken. Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard dat hij zich kan vinden in het op deze wijze herstellen van het geconstateerde gebrek. De Inspecteur heeft verklaard van de aan hem geboden gelegenheid gebruik te zullen maken en daarvoor tot uiterlijk 15 januari 2019 nodig te hebben. Het Hof zal bij het bepalen van de termijn daarbij aansluiten.

5.Beslissing

Het Hof:
– stelt de Inspecteur in de gelegenheid om uiterlijk 15 januari 2019 het geconstateerde gebrek te herstellen, met inachtneming van deze tussenuitspraak, en
– houdt verder iedere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
4 december 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 december 2018.
Tegen deze tussenuitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.