In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar gegrond verklaard, maar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd, terwijl de boetebeschikking werd vernietigd. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 31 oktober 2018 is belanghebbende niet verschenen, maar had hij wel een bericht van verhindering gestuurd. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende, ondanks meerdere uitnodigingen en herinneringen van de inspecteur, geen aangifte IB/PVV heeft gedaan. Belanghebbende stelde dat hij vanwege zijn medische gesteldheid geen aangifte hoefde te doen, maar het Hof oordeelde dat deze stelling niet voldoende was om de aangifteverplichting te ontlopen.
Het Hof heeft de hoogte van de aanslag beoordeeld en vastgesteld dat de inspecteur de aanslag ambtshalve had vastgesteld op basis van gegevens uit de systemen van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft geen bewijs geleverd dat de aanslag onjuist was. Het Hof concludeert dat de inspecteur de aanslag terecht heeft opgelegd en dat de bewijslast niet omgekeerd en verzwaard hoefde te worden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.