In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning aan de [a-straat] 61 te [Z], was in beroep gegaan tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland, die de waarde van de woning voor de jaren 2016 en 2017 had vastgesteld op respectievelijk € 432.000 en € 438.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en vorderde een lagere waarde van € 404.000 voor 2015 en € 410.000 voor 2016.
De heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet had de waarde van de woning vastgesteld op basis van taxatierapporten, die de waarde op € 450.000 taxeerden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren. Het Hof concludeerde dat de taxateur rekening had gehouden met de omstandigheden die de belanghebbende had aangevoerd, zoals overlast van het aangrenzende bos en verkeerssituaties. Het Hof bevestigde de uitspraken van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt dat de waarde van onroerende zaken per waardepeildatum opnieuw moet worden vastgesteld, ongeacht eerdere waarderingen. Het Hof wees erop dat de waarde van de onroerende zaak in de jaren 2014 en 2015 stabiel was en dat de taxateur de waarde op een verantwoorde manier had bepaald, rekening houdend met de relevante vergelijkingsobjecten. De beslissing van het Hof houdt in dat de belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten.