ECLI:NL:GHARL:2018:10261

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
18/00122
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bij WOZ-beschikkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de heffingsambtenaar veroordeeld tot een hogere proceskostenvergoeding dan deze had toegekend aan belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen twee WOZ-beschikkingen. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld en de aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt en de heffingsambtenaar had de beschikkingen en aanslagen verminderd, maar de proceskostenvergoeding was onderwerp van geschil.

De rechtbank had de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 1.608,80 en voor de beroepsfase op € 501,00. De heffingsambtenaar stelde in hoger beroep dat er slechts één bezwaar was en dat de proceskostenvergoeding dus lager had moeten zijn. Het hof oordeelde dat de rechtbank de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase correct had berekend, maar dat de heffingsambtenaar terecht had betoogd dat er slechts één bezwaar was, wat leidde tot een lagere vergoeding.

Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar in zijn hoger beroep gelijk had en dat het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond was. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.611,80, waarbij de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 november 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00122
uitspraakdatum: 27 november 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan
het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente(hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 januari 2018, nummer AWB 17/4453, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [a-straat] 14 en [a-straat] 14a te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting 2017 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen verminderd. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 748, bestaande uit een vergoeding van kosten voor het indienen van een bezwaarschrift van € 246, een vergoeding voor het horen van de gemachtigde van € 246, een vergoeding voor het indienen van twee taxatierapporten van € 242 en een vergoeding van de gemaakte kadastrale kosten van € 14.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover het de beslissing over de proceskostenvergoeding betreft, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot € 2.109,80 en de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht te vergoeden.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft de beschikkingen en de aanslagen OZB in één aanslagbiljet aan belanghebbende bekend gemaakt.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft voor [a-straat] 14 en [a-straat] 14a aparte bezwaarschriften ingediend. De gemachtigde van belanghebbende heeft na ontvangst van de taxatieverslagen in aparte brieven een nadere motivering van het bezwaar voor iedere onroerende zaak ingediend. Per onroerende zaak is een taxatierapport opgemaakt.
2.3.
De Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase als volgt berekend:
Bezwaarschriften € 498,00
Horen € 498,00
Bijwonen hoorgesprek door taxateur € 60,50
Voorbereiding hoorgesprek door taxateur € 60,50
Taxatierapporten € 484,00
Kadastrale kosten
€ 7,80
Totaal bezwaarfase € 1.608,80
2.4.
De Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase vastgesteld op € 501 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 501 per punt en een wegingsfactor van 0,5 (licht)).

3.Geschil

3.1.
In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het geschil draait in wezen om de vraag of sprake is van één bezwaar (standpunt heffingsambtenaar) dan wel van twee bezwaren (standpunt belanghebbende).
3.2.
In incidenteel hoger beroep is in geschil of de vergoeding voor taxatiekosten zoals vastgelegd in de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties dient te worden geïndexeerd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Hoge Raad heeft in een geval waarin een gemachtigde vier bezwaarschriften had ingediend tegen vier WOZ-beschikkingen die op hetzelfde biljet waren verenigd, geoordeeld dat het Hof een juiste uitleg had gegeven van het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822 (HR 9 januari 2015, nr. 14/03962, ECLI:NL:HR:2015:19). Het Hof had in zijn uitspraak van 24 juni 2014, nr. 13/01092, ECLI:GHARL:2014:5071, beslist dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding terecht had berekend op 1 punt vermenigvuldigd met wegingsfactor 1,5. Uitgaande van dit arrest, stelt de heffingsambtenaar zich in hoger beroep terecht op het standpunt dat de Rechtbank 1 punt had moeten toekennen voor één bezwaarschrift en 1 punt voor één hoorgesprek.
4.2.
Het Hof ziet geen aanleiding de wegingsfactor op meer dan 1 (gemiddeld) vast te stellen. Anders dan de gemachtigde van belanghebbende heeft aangevoerd, blijkt uit de inhoud van de bezwaarschriften en de aanvullingen daarop niet van een meer dan gemiddelde werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener in vergelijking met andere zaken waarin sprake is van één bezwaar. De geschriften zijn, afgezien van de objectgegevens, inhoudelijk (nagenoeg) identiek en de per object in de aanvullingen opgenomen gegevens zijn afkomstig uit de taxatierapporten. Dat de rechtsbijstandverlener en de taxateur de conclusies hebben besproken, maakt niet dat sprake is van een meer dan gemiddelde werkbelasting voor één bezwaar voor de rechtsbijstandverlener. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar slaagt.
4.3.
In de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012, nr. 26039, van 18 december 2012, hebben de belastingkamers van de gerechtshoven en de rechtbanken algemene richtlijnen neergelegd voor de berekening van de te vergoeden kosten in WOZ-procedures. De voornoemde Richtlijn is met ingang van 1 juli 2018 vervangen (Stcrt. 2018, nr. 28796 van 28 mei 2018). Het uurtarief betreffende woningtaxaties is verhoogd van € 50 naar € 53.
4.4.
De gemachtigde van belanghebbende betoogt dat op basis van de cijfers van het CBS het uurtarief dient te worden geïndexeerd, zodat de vergoeding € 57 per uur is. De gemachtigde voert aan dat sprake is van ongelijke behandeling, aangezien de vergoeding voor rechtsbijstandverleners ieder jaar wordt geïndexeerd (de gemachtigde verwijst naar de cijfers van het CBS als vermoedelijke basis voor deze indexatie) en het uurtarief voor taxateurs niet. Het Hof verwerpt dit standpunt. De stelling van de gemachtigde van belanghebbende dat het uurtarief voor taxateurs geïndexeerd dient te worden vindt geen grondslag in de wet- en regelgeving. De feitenrechters hebben ten behoeve van de eenvoud en de rechtsgelijkheid richtlijnen geformuleerd, en het Hof ziet geen aanleiding daarvan in dit geval af te wijken. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Het is belanghebbende die zich beroept op het gelijkheidsbeginsel en zij wordt, dankzij de richtlijnen, niet ongelijk behandeld in vergelijking met een belastingplichtige die onder vergelijkbare omstandigheden een vergoeding voor taxatiekosten krijgt. Dat de gemachtigde een vergelijking maakt tussen taxateurs en rechtsbijstandverleners en hieruit de conclusie trekt dat de eerste groep ongunstig wordt behandeld ten opzichte van de tweede, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Deze vergelijking berust op de onjuiste invalshoek dat mogelijke schending van het gelijkheidsbeginsel vanuit de taxateur dient te worden beoordeeld. Ten overvloede merkt het Hof op dat taxateurs en rechtsbijstandverleners geen gelijke gevallen zijn.
4.5.
Voor toepassing van het uurtarief dat per 1 juli 2018 wordt gehanteerd ziet het Hof geen aanleiding. Getoetst aan het uurtarief dat werd gehanteerd ten tijde van haar uitspraak, heeft de Rechtbank de vergoeding voor de beide taxatierapporten juist berekend. Mede gelet op het feit dat slechts het principale beroep van de heffingsambtenaar gegrond is, ziet het Hof ziet dan ook geen aanleiding de proceskostenvergoeding op dit punt aan te passen. Het incidentele hoger beroep van belanghebbende faalt.
4.6.
Belanghebbende heeft tegen de door de Rechtbank voor de beroepsfase toegekende proceskostenvergoeding verder geen grieven aangevoerd. De totale proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en de beroepsfase dient gelet op het voorgaande als volgt te worden berekend:
Bezwaarschrift € 249,00
Hoorgesprek € 249,00
Bijwonen hoorgesprek door taxateur € 60,50
Voorbereiding hoorgesprek door taxateur € 60,50
Taxatierapporten € 484,00
Kadastrale kosten
€ 7,80
Totaal bezwaarfase € 1.110,80
Beroepsfase
€ 501,00
Totale proceskostenvergoeding € 1.611,80
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar, voor zover deze de beslissing over de proceskosten betreft,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.611,80 en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 27 november 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 november 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.