ECLI:NL:GHARL:2018:10230

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.207.596
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie wegens snelheidsovertreding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 12 december 2016 een administratieve sanctie van € 106,- had opgelegd aan de betrokkene, een N.V., wegens overschrijding van de maximumsnelheid op een weg buiten de bebouwde kom. De overtreding vond plaats op 28 november 2015 om 8.21 uur op de N206 te Katwijk. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat het boetebedrag disproportioneel hoog is en dat de verhoging van boetebedragen onvoldoende gemotiveerd is door de wetgever, die dit zou hebben ingegeven door budgettaire redenen. De gemachtigde stelt dat de verhogingen sinds 2010 zijn verdrievoudigd en dat dit in strijd is met artikel 104 van de Grondwet, en dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) onverbindend moet worden verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de beroepsgronden van de betrokkene heeft besproken en verworpen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter voldoende gemotiveerd heeft dat de gedraging is verricht en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de vastgestelde sanctie af te wijken. Het hof wijst erop dat de hoogte van de sanctie is vastgesteld in de bij de Wahv behorende bijlage en dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Het hof concludeert dat de kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard en bevestigt de beslissing van de kantonrechter.

Uitspraak

WAHV 200.207.596
23 november 2018
CJIB 193913872
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 12 december 2016
betreffende
[betrokkene] N.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 106,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 13 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 november 2015 om 8.21 uur op de N206 te Katwijk met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
2. De gemachtigde ontkent niet dat de gedraging is verricht. Hij vindt echter het boetebedrag disproportioneel hoog. De wetgever dient de verhoging van boetebedragen te motiveren in relatie tot de ernst van de gedraging. Nu de verhogingen zijn ingegeven door budgettaire redenen, is de verhoging onvoldoende gemotiveerd en is de Minister niet binnen diens bevoegdheden gebleven. Daarnaast is de motivering van de verhoging van sanctiebedragen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat de motivering ondeugdelijk is en getuigt van willekeur. Aangezien de boetebedragen volgens berekeningen van de gemachtigde sinds 2010 zijn verdrievoudigd en dit is ingegeven door budgettaire overwegingen, is hier sprake van een verkapte belastingheffing. Dat is in strijd met artikel 104 van de Grondwet (Gw). De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) moet dan ook onverbindend worden verklaard. Daarnaast is de boete een 'criminal charge' in de zin van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom moet ook altijd de proportionaliteit van de boete voor een onafhankelijk rechter kunnen worden betwist. Voornoemde bezwaren zijn door de rechtbank onvoldoende gemotiveerd terzijde geschoven.
3. Het hof stelt vast dat de kantonrechter in zijn beslissing de aangevoerde beroepsgronden heeft besproken en verworpen. Dat daarbij niet uitdrukkelijk en expliciet op ieder onderdeel van het beroepschrift is ingegaan, maakt deze motivering niet ontoereikend. Artikel 13, tweede lid, van de Wahv eist slechts dat de beslissing van de kantonrechter met redenen is omkleed. Dat is hier het geval.
4. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
5. Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 2, derde lid, van de Wahv is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Deze in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken.
6. De gemachtigde verwijst in zijn hoger beroepschrift naar een arrest van het hof van 21 juni 2016 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:4986). Zijn standpunt dat een stijging van de boetebedragen niet hoeft te worden gemotiveerd als er sprake is van een aanpassing aan de consumentenprijsindex, maar verdere aanpassingen moeten worden afgestemd aan de hand van de ernst van de gedraging, berust op een onjuiste lezing van dat arrest. Het hof heeft namelijk in voornoemd arrest overwogen dat uit de wetsgeschiedenis van de Wahv volgt dat de ernst van de gedraging een factor is die van belang is bij de hoogte van het sanctiebedrag. Uit de tekst of de totstandkomingsgeschiedenis kan echter niet worden afgeleid dat andere factoren geen rol mogen spelen. Niet kan worden vastgesteld dat de wetgever heeft beoogd om bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen dat wijzigingen van de hoogte van het sanctiebedrag beperkt zijn tot een periodieke aanpassing aan de consumentenprijsindex en de afstemming van het boetebedrag aan de hand van de ernst van de gedraging in soortgelijke feiten. Er gelden geen bijzondere motiveringseisen voor de vaststelling van de sanctiebedragen op grond van andere factoren.
7. Ten aanzien van het argument dat bij een sanctieoplegging de rechter altijd de proportionaliteit mag toetsen, overweegt het hof als volgt. Het staat de rechter niet vrij om een oordeel te vormen over de vastgestelde sanctiebedragen en de ernst van de gedragingen. Artikel 9, tweede lid, van de Wahv biedt echter wel een grondslag om een sanctie op grond van de omstandigheden waaronder die is verricht of de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, te matigen of achterwege te laten. De kantonrechter heeft in dit geval geoordeeld dat er geen sprake is van dergelijke feiten of omstandigheden.
8. Het hof laat de stelling dat de Wahv onverbindend moet worden verklaard omdat er sprake is van een verkapte belastingheffing die in strijd is met de Gw buiten bespreking. Op grond van artikel 120 Gw treedt de rechter niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten.
9. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep terecht ongegrond verklaard. Daarom zal het hof die beslissing bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.