Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellanten] c.s.
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding
2 De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste griefkomt [appellanten] c.s. op tegen de veroordeling tot het verwijderen van het dakterras. [appellanten] c.s. voert voor het eerst in hoger beroep aan dat de vordering tot verwijdering van het dakterras is verjaard en dat sprake is van een door verjaring verkregen recht van erfdienstbaarheid om het dakterras aanwezig te hebben. Met de
tweede griefvoert [appellanten] c.s. aan – kort
geheledakterras misbruik van recht oplevert. Deze twee grieven lenen zich voor gezamenlijk behandeling.
grief 1.
grief 2.
grief 3komt [appellanten] c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] c.s. aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de opgetreden scheurvorming in de tegels van het toilet van [geïntimeerden] c.s. [appellanten] c.s wijst erop dat de rechtbank niet heeft uiteengezet op welke grond hij aansprakelijk is voor de scheuren in de tegels van het toilet van de buren. Hierover overweegt het hof als volgt.
onomstotelijkis bewezen door [geïntimeerden] c.s. dat de scheurvorming is ontstaan door de verbouwing van [appellanten] c.s. acht ook het hof dit aannemelijk gelet op de brief van [B] en het expertiserapport van CED Nederland in samenhang met het rapport van de Hanselmangroep. Gezien de geringe schadevergoeding van € 200,00 acht (ook) het hof het niet opportuun om een ander in verhouding kostbaar deskundigenbericht in te winnen voor de beoordeling van dit geschilpunt. Voor zover [appellanten] c.s. aanvoert dat het toegewezen bedrag onvoldoende zou zijn onderbouwd heeft te gelden dat artikel 6:97 BW bepaalt dat de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is wordt begroot en dat indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld deze wordt geschat. De rechtbank heeft het door [B] geschatte schadebedrag van € 200,00 toegewezen welke schatting het hof redelijk voorkomt. De conclusie is dan ook dat
grief 3faalt.
grief 5gericht tegen de door de rechtbank opgelegde dwangsommen die zijn verbonden aan het verwijderen van het dakterras door [appellanten] c.s. [appellanten] c.s. stelt dat er geen noodzaak bestaat tot het opleggen van dwangsommen nu hij bij het onherroepelijk worden van het vonnis vrijwillig het dakterras zal aanpassen. Ook deze grief faalt. De rechter heeft bij het opleggen van een dwangsom een discretionaire bevoegdheid en is volledig vrij in het bepalen van zowel de hoogte als de frequentie van de te verbeuren dwangsommen (zie artikel 611b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Waar het hof dwangsommen zal opleggen heeft het diezelfde vrijheid en overigens staat het bepaalde in artikel 611d Rv aan toewijzing van deze grief in de weg.