ECLI:NL:GHARL:2017:9991

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
200.217.821/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling nalatenschap in kort geding met betrekking tot familiegeschil

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een familiegeschil over de verdeling van een nalatenschap, heeft de appellante in kort geding de tenuitvoerlegging van een eerder arrest van het hof gevorderd. In eerste aanleg is de vordering afgewezen. Tijdens het hoger beroep is het arrest van het hof in de bodemprocedure vernietigd door de Hoge Raad, wat heeft geleid tot de niet-handhaving van de grieven in het hoger beroep. Dit resulteert in de verwerping van het appel. De proceskosten worden gecompenseerd, rekening houdend met de familierelatie tussen de partijen.

De zaak betreft een langdurig geschil over de verdeling van de nalatenschap van de ouders van de betrokken partijen, die sinds 1990 procederen. Het hof had eerder in een arrest van 26 januari 2016 bepaald dat de partijen moesten overgaan tot verdeling van de onverdeeldheid. De appellante heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest, maar de geïntimeerde heeft geweigerd om mee te werken aan de uitvoering van de verdeling. In eerste aanleg heeft de appellante vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, die in reconventie ook vorderingen heeft ingesteld.

De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft beide vorderingen afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. De appellante heeft uiteindelijk verzocht om doorhaling van de zaak, wat door de geïntimeerde werd betwist. Het hof concludeert dat de appellante haar grieven niet langer handhaaft en dat het hoger beroep verworpen moet worden. De beslissing om de proceskosten te compenseren is gebaseerd op de nauwe familierelatie tussen de partijen, waarbij het hof geen aanleiding ziet om van de gebruikelijke praktijk af te wijken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.217.821/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/118275 KG ZA 17-38)
arrest in kort geding van 14 november 2017 in de zaak van:
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudend te Assen,
hierna:
[geïntimeerde1],
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [C] ,
niet verschenen,
hierna:
[geïntimeerde2],
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
3.
[geïntimeerde3],
wonende te [D] ,
niet verschenen,
hierna:
[geïntimeerde3],
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
4.
[geïntimeerde4],
wonende te [E] , en
niet verschenen,
hierna:
[geïntimeerde4],
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
5.
[geïntimeerde5],
wonende te [F] ,
hierna:
[geïntimeerde5],
niet verschenen,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 15 mei 2017 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij appeldagvaarding van 9 juni 2017 (met producties), waarin de grieven zijn opgenomen, is door [appellante] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis van 15 mei 2017 met dagvaarding van [geïntimeerden] c.s. tegen de zitting van 27 juni 2017.
2.2
Op de eerst dienende dag zijn geïntimeerden 2 tot en met 5 niet verschenen, waarna tegen hen verstek is verleend. De rolraadsheer heeft beslist dat de zaak niet voldoende spoedeisend is om te worden behandeld als spoedappel.
2.3
Op de rol van 11 juli 2017 stond [appellante] voor akte uitlaten over de gevolgen van de cassatieprocedure. [appellante] heeft deze akte niet genomen, maar om doorhaling van de zaak gevraagd.
2.4
[geïntimeerde1] heeft op de rol van 25 juli 2017 bij akte laten weten dat hij niet instemt met doorhaling en hij heeft verzocht om veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
2.5
[appellante] heeft op de rol van 8 augustus 2017 een antwoordakte genomen.
2.6
Ter rolle van 22 augustus 2017 hebben partijen arrest gevraagd, te wijzen op het griffiedossier

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in het kort om het volgende. Partijen zijn familie van elkaar. [appellante] , [geïntimeerde1] , [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en wijlen [G] (de moeder van [geïntimeerde5] en [geïntimeerde2] ) zijn ieder voor 1/5 deel gerechtigd tot de onverdeelde nalatenschappen van hun ouders de heer [H] (overleden [in] 1982) en mevrouw [I] (overleden [in]
1986). Partijen procederen sinds circa 1990 over onder meer de verdeling van de nalatenschap.
3.2
Bij arrest van 26 januari 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:497) heeft het hof partijen gelast "over te gaan tot verdeling van de onverdeeldheid met inachtneming van hetgeen in eerste aanleg is overwogen en beslist, voor zover in hoger beroep niet anders is overwogen en beslist, alsmede met inachtneming van hetgeen in hoger beroep is overwogen en beslist". Dit onderdeel van het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3
[appellante] heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest. Ook heeft zij [geïntimeerde1] gesommeerd om tot effectuering van de verdeling over te gaan. [geïntimeerde1] is hiertoe niet overgegaan.
3.4
In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie (samengevat) gevorderd:
I. te bepalen dat [geïntimeerde1] binnen drie dagen na betekening van het vonnis, persoonlijk medewerking moet verlenen aan de bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 26 januari 2016 gelaste verdeling, door ondertekening van de door de boedelnotaris ter zake op te stellen akte van verdeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 per dag;
II. [geïntimeerde1] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot voldoening van een bedrag van € 441.289,02 op de kwaliteitsrekening van de boedelnotaris, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag;
III. [geïntimeerde1] te veroordelen in de proceskosten, nakosten daarbij inbegrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5
[geïntimeerde1] heeft in eerste aanleg in reconventie (samengevat) gevorderd opheffing van de door [appellante] gelegde conservatoire beslagen op de percelen gemeente [D] , sectie [Y] , nrs. [0000] , [0001] en [0002] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.6
In het vonnis van 15 mei 2017, waarvan beroep, heeft de voorzieningenrechter, zowel in conventie als in reconventie, de vorderingen afgewezen en bepaald dat ieder de eigen proceskosten draagt.
3.7
Bij arrest van 23 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1137) heeft de Hoge Raad onder meer het in 3.2 genoemde arrest van het hof van 26 januari 2016 vernietigd en verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
3.8
[appellante] heeft vervolgens [geïntimeerde1] benaderd met het verzoek om in te stemmen met doorhaling van de onderhavige procedure. [geïntimeerde1] heeft daar niet mee ingestemd.
3.9
In zijn akte heeft [geïntimeerde1] laten weten dat hij niet wil meewerken aan de door [appellante] voorgestane doorhaling zonder dat zijn proceskosten worden vergoed conform het liquidatietarief. Volgens [geïntimeerde1] heeft [appellante] hem onnodig op kosten gejaagd door hoger beroep in te stellen van het vonnis van de voorzieningenrechter van 15 mei 2017. [appellante] heeft het hoger beroep ten onrechte aangeduid als spoedappel, terwijl niet aan de formaliteiten daarvoor is voldaan. [geïntimeerde1] stelt dat hij niet anders kon dan op de eerst dienende dag advocaat stellen, waardoor hij griffierecht van € 1.628,- verschuldigd werd.
3.1
[appellante] stelt in haar antwoordakte dat de procedure in eerste aanleg nodig was omdat [geïntimeerde1] weigerde mee te werken aan de tenuitvoerlegging van het arrest van het hof van 26 januari 2016. Na afwijzing van haar vordering in conventie diende [appellante] binnen vier weken hoger beroep in te stellen van het vonnis van de voorzieningenrechter van
15 mei 2017. Volgens [appellante] is dan ook geen sprake van een onterecht ingesteld appel. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde1] reeds op 21 juni 2017 advocaat doen stellen. Dat was zonder noodzaak één week voor de eerst dienende dag en ook vóórdat de Hoge Raad
(bij vervroeging) arrest heeft gewezen. Vanaf de datum van stellen was [geïntimeerde1] echter wel het griffierecht verschuldigd, aldus [appellante] , die ermee besluit dat de proceskosten op grond van de familierelatie tussen partijen dienen te worden gecompenseerd.
3.11
Uit het verzoek van [appellante] om de zaak door te halen, gelezen in samenhang met haar antwoordakte van 8 augustus 2017, leidt het hof af dat [appellante] haar grieven tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 15 mei 2017 niet langer handhaaft. Nu [appellante] niet langer grieft tegen het vonnis waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat dit vonnis niet in strijd is met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hoger beroep van [appellante] worden verworpen.
3.12
Anders dan [geïntimeerde1] heeft bepleit, ziet het hof geen aanleiding om ten aanzien van de proceskosten af te wijken van hetgeen gebruikelijk is in zaken waarbij partijen in een nauwe familierelatie tot elkaar staan. Van het hoger beroep kan niet worden gezegd dat deze procedure tegen beter weten in is ingesteld of dat anderszins door [appellante] nodeloos kosten zijn veroorzaakt bij [geïntimeerde1] . Dat het hoger beroep is aangebracht als spoedappel (al dan niet terecht) maakt hierbij geen verschil. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, zodanig dat [appellante] en [geïntimeerden] c.s. de eigen kosten dragen.

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende in kort geding:
verwerpt het hoger beroep van [appellante] ;
bepaalt dat partijen de eigen kosten dragen van het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 november 2017.