Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten] c.s.,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
8 november 2016 en 24 januari 2017 die de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
€ 1.150,-- per maand.
€ 1.100,- aan [geïntimeerde] . Daardoor resteerde een vordering van € 1.150,-. Verder wordt in de brief geschreven: "Wij spraken af dat u het verschuldigde van € 1.150,00 alsnog binnen veertien dagen na heden voldoet."
- Uw cliënten betalen de achterstallige huur (t/m mei 2014, inclusief contractuele rente). Dit komt neer op een bedrag ter hoogte van € 4.681,67. Het volledige bedrag (4.681,67) dient
- Uw cliënten betalen alle door mijn cliënte gemaakte (proces)kosten ad € 3.331,86 (inclusief griffierecht en deurwaarderskosten). Het volledige bedrag dient eveneens (3.331,86)
- De lopende huur dient met ingang van juni 2014 bij vooruitbetaling aan cliënt te worden voldaan en per oktober 2014 zal indexering plaatsvinden zoals beschreven in artikel 5 van de Huurovereenkomst."
(€ 4.681,67 aan huur en rente + € 3.331,86 aan kosten) vermeerderd met de huur van juni.
€ 900,00 resteert te voldoen. Ik ben nog steeds bereid u onze resterende kosten ad € 464,12 kwijt te schelden daar ik mij wel aan gemaakte afspraken wil houden. Voor zover dossier Ml3.30572 (uitspraak 21 november 2012). Inmiddels hebben wij nog een dossier op u in behandeling, te weten dossier M 14.31009. Wegens het niet betalen van de huurtermijnen van februari 2014 t/m mei 2014 startte cliënt opnieuw een procedure tegen u, waarin de kantonrechter op 30 april 2014 uitspraak heeft gedaan. Van dat dossier treft u bijgaand ook een specificatie aan.
1 januari 2015 op de rekening van de deurwaarder dient te zijn bijgeschreven. Verder heeft de deurwaarder geschreven dat bij gebreke van stipte betaling van een termijn, de regeling vervalt.
8 januari 2015, op het standpunt van [appellant] gereageerd. Volgens de deurwaarder is in het betreffende dossier (op basis van het vonnis van 21 november 2012) geen sprake van verrekening met een waarborgsom.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieven 1 en 2verwoorde standpunt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 november 2012 door de herhaalde betekening op 24 februari 2013 onnodig was en misbruik oplevert in vorenbedoelde zin. De stellingen van [appellanten] c.s. komen er op neer dat zij met de betaling van € 7.095,-- op 28 december 2012 (weergegeven onder de feiten in 3.5) finaal gekweten zijn voor al hetgeen zij tot en met de maand januari 2013 aan [geïntimeerde] verschuldigd waren. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, blijkt een degelijke finale kwijting uit niets. De door [appellanten] c.s. in dit verband aangehaalde kwitantie maakt daarvan geen melding en waaruit dat wel blijkt, hebben [appellanten] c.s. niet duidelijk gemaakt. Het is naar het oordeel van het hof duidelijk dat van de zijde van [geïntimeerde] een vergissing is gemaakt en dat is reeds bij brief van 3 januari 2013 aan [appellanten] c.s. kenbaar gemaakt, met een nieuwe en duidelijke specificatie van het daadwerkelijk verschuldigde. In de nadien volgende correspondentie tussen partijen heeft [geïntimeerde] steeds aan die opgave vastgehouden. Op grond waarvan [appellanten] c.s. dan menen te kunnen stellen dat [geïntimeerde] heeft beoogd kwijting te verlenen in de door [appellanten] c.s. gestelde zin, is geheel onbelicht gebleven. Dat [appellanten] c.s. zelf in feite ook wel wisten dat het om een vergissing ging, vindt steun in het feit dat zij op basis van de in de brief van 3 januari 2013 genoemde opgave een betalingsregeling hebben getroffen, die zij vervolgens niet zijn nagekomen. Het hof passeert met dit alles de stelling van [appellanten] c.s. dat zij aan de kwitantie het vertrouwen van finale kwijting mochten ontlenen, zonder dat van hen gevergd kon worden een en ander op juistheid te controleren. Het hof onderschrijft de overwegingen van de voorzieningenrechter op dit punt.
grief 3dat zij de huur over de maand juni 2014 niet verschuldigd zijn omdat zij het gehuurde feitelijk op 31 mei 2014 hebben ontruimd. Het hof stelt vast dat [appellanten] c.s. in hoger beroep in essentie geen andere stellingen naar voren hebben gebracht dan die al door de voorzieningenrechter zijn beoordeeld en die de voorzieningenrechter in r.o. 4.8 van het bestreden vonnis tot het oordeel hebben gebracht dat [appellanten] c.s. de huur over de maand juni 2014 verschuldigd zijn. Het hof neemt de overwegingen van de voorzieningenrechter over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat [appellanten] c.s. niet hebben gegriefd tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat een ontruiming eerst is voltooid indien de huurder het gehuurde heeft verlaten en de sleutels ter beschikking van de verhuurder heeft gesteld; zij bestrijden slechts dat door hen niet aan die eisen zou zijn voldaan. Dat zij ook door tijdige terbeschikkingstelling van de sleutels aan [geïntimeerde] of aan een daartoe door hem aangewezen persoon aan de ontruimingsverplichting hebben voldaan, hebben zij echter niet gesteld. Het bewijsaanbod wordt gepasseerd, omdat het niet daarop ziet, maar enkel op de datum van feitelijke ontruiming - nog daargelaten dat de aard van een kort geding zich in het algemeen verzet tegen uitvoerige bewijslevering door middel van het horen van getuigen.
grief 3is vergeefs voorgesteld.
6.De slotsom
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 313,-- voor verschotten (griffierecht) en op € 632,-- (1 punt, tarief I) voor salaris advocaat.