Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De eisvermeerdering
vermeerderingvan de subsidiaire vordering van € 3.268,24 naar € 3.475,17 te ontwaren. Als een dergelijke wijziging inderdaad is bedoeld, kan deze niet worden toegelaten, omdat de vermeerdering onvoldoende kenbaar is. De akte maakt er in de kop geen melding van, de conclusie strekt 'tot persistit' en door [appellant] wordt in zijn akte zelfs uitdrukkelijk opgemerkt dat vermeerdering van eis op dat moment (toen nog sprake was van verstek) niet mogelijk was. Deze wijze van eisvermeerdering is naar het oordeel van het hof in strijd met een goede procesorde. Het hof zal daarom recht doen op de oorspronkelijke eis.
4.De vaststaande feiten
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
tot5 augustus 2015 heeft gemaakt, geldt dat de kantonrechter in zijn vonnis van die datum een veroordeling heeft uitgesproken, onder afwijzing van al het meer of anders gevorderde. Onder de proceskosten waarin [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld, is onder meer op grond van het bepaalde in artikel 238 lid 2 Rv een bedrag van € 1.200,- opgenomen voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde van [appellant] , mr. Franken. Blijkens de overgelegde nota van 9 juli 2015 ziet het over deze periode gevorderde bedrag van € 5.248,87 op dergelijke kosten (kantoorkosten en honorarium gemachtigde).
nahet vonnis van 5 augustus 2015 gemaakte kosten, waaromtrent de kantonrechter niet heeft beslist. Het hof vat in dat verband de formulering in het petitum (kosten vóór het vonnis, en niet ná het vonnis) op als een verschrijving; zie onder meer de inleidende dagvaarding onder 10 en de akte van 18 oktober 2016, derde pagina.
7.De slotsom
313,-
313,-
632,-(1 punt x tarief I)