Uitspraak
[appellante] ,
de Gemeente,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
grief I in het principaal appeltegen de vaststelling van enkele feiten op. Het hof zal met inachtneming van deze grief de feiten opnieuw vaststellen, zodat [appellante] bij de behandeling van deze grief verder geen belang meer heeft. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, luiden de feiten als volgt.
Ik heb mevrouw vanmiddag gesproken en daarbij heeft ze de veroordeling – uithuiszetting 14 dagen na de uitspraak, en dat is vandaag reeds – laten zien. Verder vertelde zij dat op 3 juli jl. een aanvraag WWB/BBZ heeft ingeleverd. (...). Ik kreeg de indruk dat ze in de toekomst weer inkomensmogelijkheden. Dat zou ook bij SoZa bekend zijn. Tijdelijke hulp lijkt in ieder geval noodzakelijk.”
omdat mevrouw geen telefoon heeft, is haar al een brief gestuurd met de uitnodiging om hier op sociale zaken langs te komen. (...) Wat ik heb begrepen is dat zij eind volgende week pas een gesprek heeft bij het CWI. Pas daarna ontvangen wij de aanvraag voor een uitkering levensonderhoud.”
Op 14 juli 2009 vroeg u een uitkering aan op grond van de Wet werk bijstand (WWB) en het besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004) voor kosten levensonderhoud. Aan u is de toezegging gedaan dat er bijstand zal worden toegekend over de periode van 1 juli 2009 tot 1 oktober 2009. Vanaf oktober 2009 zou u over voldoende inkomsten beschikken om zelf in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
- een schriftelijk verzoek om verlenging van de Bbz-uitkering
- de verklaring waarom u langer een beroep op de Bbz-regeling wilt doen en u dient deze verklaring vergezeld te doen gaan van bewijsstukken als onderbouwing van uw verklaring.
Aan u kan wel een Bbz-uitkering voor beëindigende zelfstandigen toegekend worden wanneer u aangeeft dat u het bedrijf gaat beëindigen. Bekend is dat dit wegens gedane verplichtingen niet per direct kan. Wanneer u verklaart dat u het bedrijf gaat beëindigen en geen nieuwe verplichtingen meer aangaat, kan ik aan u een voorschot betaalbaar stellen.”
Op basis van de door u ingeleverde gegevens zijn wij van mening, dat er geen sprake is van verplichtingen, die een verlenging van de Bbz-uitkering na 1 november 2010 noodzakelijk maken. In de beschikking van 22 februari 2010 is aan u de voorwaarde opgelegd om uw bedrijfsmatige activiteiten zo spoedig mogelijk te beëindigen en geen nieuwe aanvragen en boekingen te honoreren. Tevens dient u uw promotieactiviteiten per direct te beëindigen. Wij zijn van mening dat uit de door u ingeleverde gegevens blijkt dat hieraan voor 1 november 2010 uitvoering gegeven kon worden.”
Op grond van artikel 52 WBB kunt u in aanmerking komen voor een voorschot indien u aan de in artikel 52 gestelde voorwaarden voldoet. (...) Inmiddels is gebleken dat u voor de maanden november en december 2010 niet voor een Bbz-uitkering in aanmerking komt. Wij hebben u hierover in de beschikking van 28 december 2010 bericht. Dit betekent dat, indien u in aanmerking zou kunnen komen voor een voorschot, dit voorschot per direct verrekend/teruggevorderd zou worden. Dit heeft ons doen besluiten dat het niet tot uitbetaling van een voorschot komt.”
Deze voorwaarden vloeien voort uit het feit dat mevrouw meerdere keren, waaronder vanochtend nog, telefonisch aan haar consulent heeft aangegeven dat zij doorgaat met haar bedrijf. Dit wordt bevestigd door indiening van kopieën van de aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2010 en eerste kwartaal 2011 waarvan mevrouw [appellante] op 26 april jl. kopieën aan haar consulent heeft gemaild. Op de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2010 meldt mevrouw [appellante] dat zij een omzet heeft gehaald van in totaal € 37.810,-. Van de daarvoor gemaakte kosten is een bedrag van € 2.017,- aan voorbelasting in mindering gebracht.
4.12 Appellante heeft aangevoerd dat zij door het onrechtmatig handelen van het college materiële schade heeft geleden in de vorm van renteschade, schulden en incassokosten die zij heeft moeten maken door het ontbreken van inkomen, gederfde inkomsten wegens het niet kunnen voortzetten van haar bedrijf en advocaatkosten.
3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
4.De beoordeling in hoger beroep
- de belanghebbende de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent;
- bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand bestaat.
grief II in het principaal appelfaalt. In dat overzicht heeft de rechtbank niet weergegeven op welke data en met welke bedragen de Gemeente een voorschot aan [appellante] had te betalen, maar slechts feitelijk weergegeven op welke data en met welke bedragen de Gemeente een voorschot heeft betaald. Dit overzicht volgt uit de vastgestelde feiten en ter zitting heeft [appellante] ook erkend dat deze weergave op zichzelf juist is.
grief I in het incidenteel appelkomt de Gemeente op tegen de beslissing van de rechtbank dat de datum waarop de eerste aanvraag voor een Bbz-uitkering is gedaan 14 juli 2009 is. Volgens de Gemeente heeft te gelden 23 september 2009, zijnde de datum waarop [appellante] het aanvraagformulier heeft ondertekend en het ondertekende aanvraagformulier bij de Gemeente heeft ingeleverd.
grieven III en V in het principaal appelhet oordeel van de rechtbank dat de Gemeente behoudens de eerste 4 voorschotten de overige voorschotten tijdig heeft betaald.
grief IV in het principaal appelkomt [appellante] op tegen de hoogte van de uitbetaalde voorschotbedragen.
grief VI (IV) in het principaal appelop tegen het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente artikel 52 WWB heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. [appellante] voert aan dat de Gemeente (ook) de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel) en een toezegging heeft geschonden en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. Voorts heeft de Gemeente volgens [appellante] artikel 8 EVRM geschonden door niet tijdig en te lage voorschotten te verstrekken waardoor appellante niet in haar levensbehoefte kon voorzien en haar vaste lasten kon betalen.
grief VII (V) in het principaal appelbestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat de te vergoeden schade wegens te late en te weinig betaalde voorschotten is beperkt tot de wettelijke rente. [appellante] stelt dat de schade die zij heeft geleden bestaat uit
- € 750,- vanaf 11 augustus 2009 tot 25 september 2009;
- € 1.400,- vanaf 8 september 2009 tot 12 oktober 2009;
- € 725,- vanaf 6 oktober 2009 tot 1 november 2009.
- € 725,- vanaf 16 november 2009 tot 6 januari 2010;
- € 725,- vanaf 14 december 2009 tot 3 februari 2010;
- € 725,- vanaf 11 januari 2010 tot 3 februari 2010.
5.Slotsom
6.De beslissing
- € 750,- vanaf 11 augustus 2009 tot 25 september 2009;
- € 1.400,- vanaf 8 september 2009 tot 12 oktober 2009;
- € 725,- vanaf 6 oktober 2009 tot 1 november 2009;
- € 725,- vanaf 16 november 2009 tot 6 januari 2010;
- € 725,- vanaf 14 december 2009 tot 3 februari 2010;
- € 725,- vanaf 11 januari 2010 tot 3 februari 2010.
- € 1.000,- vanaf 17 maart 2011 tot 21 maart 2011.