ECLI:NL:GHARL:2017:9976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
200.179.148/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering UWV door Stichting Zorgkantoor Menzis met betrekking tot pensioenpremies

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van Stichting Zorgkantoor Menzis tegen een vordering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in het kader van een renvooiprocedure. De zaak betreft de aanpassing van een vordering van het UWV met betrekking tot pensioenpremies voor werknemers in de periode van 11 maart 2008 tot en met 23 februari 2009. Menzis betwist de vordering van het UWV, specifiek de factuur met nummer 9028670, en stelt dat het UWV niet de juiste correcties heeft toegepast op de factuur. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 30 augustus 2016 het UWV opgedragen bewijs te leveren van de aanpassing van de vordering. Het UWV heeft daarop schriftelijke bewijsstukken overgelegd, waaruit blijkt dat de vordering adequaat is bijgesteld naar de loonovernameperiode. Menzis heeft geen tegenbewijs geleverd en het hof concludeert dat de vordering van het UWV terecht is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland en veroordeelt Menzis in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.179.148/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/142770/HA ZA 13-219)
arrest van 14 november 2017
in de zaak van
de stichting
Stichting Zorgkantoor Menzis,
gevestigd te Wageningen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Menzis,
advocaat: mr. E.S. Ebels, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
de publieke rechtspersoon zelfstandig bestuursorgaan (ZBO)
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
het UWV,
advocaat: mr. B.A. de Ruijter, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 augustus 2016 hier over.
1.2
Ter uitvoering van bij het tussenarrest gegeven bewijsopdracht heeft het UWV een akte inbrengen schriftelijke bewijsstukken met producties genomen.
1.3.
Menzis heeft op 22 november 2016 een akte met productie genomen.
1.4.
Het UWV heeft op 20 december 2016 een antwoordakte genomen.
1.5.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
In de onderhavige renvooiprocedure is door het hof in het tussenarrest van
30 augustus 2016 aan UWV een bewijsopdracht verstrekt inzake zijn, door Menzis betwiste, vordering in het faillissement van TZG.
2.2
De vordering van het UWV is opgebouwd uit een aantal facturen. Menzis betwist dat dat deel van de vordering van het UWV dat betrekking heeft op de factuur met nummer 9028670. Menzis heeft, voor zover nu nog relevant, aangevoerd dat op die factuur weliswaar een correctie van € 1.170.704,65 naar € 922.579,90 is toegepast vanwege deelnemers die niet op de lijst voor loonovername van het UWV voorkomen, maar dat het UWV heeft nagelaten de betreffende factuur eveneens te corrigeren naar de periode die onder de loongarantieregeling valt.
2.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de relevante periode voor de overname van pensioenpremies 11 maart 2008 (een jaar voor het einde dienstverband) tot en met
23 februari 2009 is. De premie over het jaar 2009 is niet meer in geschil.
Het UWV heeft gesteld dat het bedrag van € 922.579,90 ziet op de periode van
11 maart 2008 - 31 december 2008. Menzis heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat dit bedrag ziet op de premies voor het gehele jaar 2008. Het hof heeft bij het tussenarrest het UWV toegelaten te bewijzen dat haar vordering is bijgesteld naar de loonovernameperiode en tot welk bedrag.
2.4
Het UWV heeft ter voldoening aan haar bewijsopdracht bij akte na tussenarrest de volgende schriftelijke bewijsstukken overgelegd:
a. a) de lijsten met de namen van de werknemers voor loonovername (prod.1);
b) de specificatie van factuur 9028670 in de vorm van de lijst met werknemers gekoppeld aan salaris en deeltijdfactor (prod.2);
c) de lijst waarin de twee voorgaande lijsten zijn gecombineerd (prod.3, hierna te noemen: de gecombineerde lijst).
2.5
Uit de gecombineerde lijst is volgens het UWV het volgende af te lezen. In de oranje kolom is de totale premie per werknemer opgenomen. Deze kolom geeft opgeteld de premie weer zoals in factuur 9028670 is opgenomen over het jaar 2008, te weten een bedrag van € 1.170.704,65. In de groene kolom is per werknemer de premie gecorrigeerd naar de periode van de loonovername én voor de deelnemers die niet voorkomen op de lijst van het UWV. De bedragen in deze kolom genoemd zijn opgeteld het met betrekking tot factuur 9028670 ter verificatie ingediende bedrag van € 922.579,90. Het verschil tussen beide genoemde bedragen, te weten € 248.124,75 (€ 1.170.704,65 minus € 922.579,90) is de bijstelling die betrekking heeft op de correctie voor deelnemers en voor de periode van loonovername. Van het bedrag van € 248.124,75 ziet een bedrag van in totaal € 99.252,01 op de correctie naar het aantal deelnemers. In de gecombineerde lijst zijn deze werknemers geel gearceerd. Dit zijn werknemers die wel voorkomen op factuur 9028670, maar niet op de lijst van het UWV. Opgeteld bedragen de premies voor deze werknemers een bedrag van in totaal € 99.252,01, maar omdat zij zich niet hebben gemeld voor loonovername heeft het UWV deze premies niet hoeven afdragen en maakt dit bedrag geen deel uit van de vordering die UWV ter verificatie heeft ingediend.
Het resterende bedrag van € 148.872,74 (€ 248.124,75 minus € 99.252,01) ziet op de correctie voor de periode van loonovername, aldus nog steeds het UWV. Het UWV heeft voorts nog aangevoerd dat de in rov. 4.3 onder a, b en c genoemde lijsten zien op de periode van 24 februari 2008 tot en met 23 februari 2009. Een correctie voor de periode van
24 februari 2008 tot en met 10 maart 2008 van € 34.723,73 heeft reeds eerder plaatsgevonden en maakt geen onderdeel uit van het geschil (prod.10 memorie van grieven).
2.6
Menzis heeft aangevoerd, aan de hand van de gegevens van een van de werknemers, dat de vordering niet, dan wel niet deugdelijk is aangepast, maar ook dat de wijze van aanpassing en de onderliggende stukken onduidelijk zijn.
2.7
Het hof overweegt als volgt. Aan de hand van de gecombineerde lijst in samenhang met de overige lijsten en de toelichting van het UWV hierop kan worden vastgesteld welke deelnemers, waarvoor premie in rekening is gebracht door PFZW, zich niet hebben gemeld bij het UWV. Daarnaast kan worden vastgesteld voor welke bedragen door het UWV per deelnemer een aanpassing van zijn vordering heeft plaatsgevonden voor de loonovernameperiode. Ten aanzien van de door Menzis gesignaleerde afwijkingen in de gecombineerde lijst heeft het UWV verwezen naar artikel 64 lid 1WW waarin is bepaald dat het UWV de verschuldigde pensioenpremies van aangemelde werknemers van de werkgever over een periode van 1 jaar voor het
einde van het dienstverbandheeft overgenomen. Voor ongeveer 3% van de werknemers op de lijst geldt dat het dienstverband op een eerder moment dan 11 maart 2009 is geëindigd. Er vindt om die reden dan geen of een andere correctie plaats in de voor deze procedure relevante periode, zo heeft het UWV gesteld. Hoewel het hof Menzis moet nagegeven dat het lastig is een aansluiting te maken tussen de verschillende lijsten doordat de namen niet alfabetisch zijn weergegeven en verschillende nummers bij de namen worden gehanteerd, blijkt bij een steekproef van twee deelnemers, de door Menzis genoemde [A] en de door het hof nader bekeken [B] dat inderdaad sprake is van afwijkende einddatums van de dienstverbanden. Waarmee een voldoende verklaring is gegeven voor de door Menzis gesignaleerde afwijkingen. Gelet op de overgelegde stukken, de door het UWV gegeven toelichting, in combinatie met het aantal deelnemers, ruim 3000, is het hof van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de vordering van het UWV adequaat is bijgesteld naar de loonovernameperiode en wel tot het gestelde bedrag, zodat UWV in haar bewijs is geslaagd.
Menzis heeft geen tegenbewijs bijgebracht en in haar stukken valt ook geen aanbod tot het leveren van (tegen)bewijs te lezen. Het hof ziet ook ambtshalve geen aanleiding Menzis tot tegenbewijs toe te laten.
2.8
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Menzis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het hoger beroep worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van UWV worden begroot op € 711,- voor verschotten en op
€ 2.682,- aan salaris advocaat conform het liquidatietarief (3 punten/tarief II: € 894,-). Het hof ziet geen aanleiding om met betrekking tot de proceskosten in eerste aanleg een andere beslissing te nemen.

3.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
28 januari 2015;
veroordeelt Menzis in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van UWV vastgesteld op € 2.682,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 711,- voor verschotten,
- € 131,00 voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
- te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. L. Janse en mr. G. van Rijssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier op
14 november 2017.