ECLI:NL:GHARL:2017:9895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
200.212.296
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling regeling inzake uitoefening ouderlijk gezag en veroordeling in proceskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van ouderlijk gezag. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 december 2016 aangevochten, waarin zijn verzoeken werden afgewezen. De ouders hebben samen het gezag over hun kinderen, [kind 1] en [kind 2], en zijn in geschil over de zorg en opvoeding van [kind 2], die meervoudig beperkt is. De vader verzocht onder andere om vervangende toestemming om een andere zorgaanbieder te kiezen en om zorguren aan hem toe te delen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, oordelend dat de huidige zorgaanbieder Zozijn de juiste zorg biedt en dat de vader onvoldoende redenen heeft aangevoerd voor een wijziging. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vader in de proceskosten van het hoger beroep moet worden veroordeeld, omdat hij de moeder onnodig in rechte heeft betrokken. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.101,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.212.296
(zaaknummer rechtbank Gelderland 309322)
beschikking van 14 november 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Klomp-de Wijk te Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 23 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 maart 2017;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Buijsrogge van 2 oktober 2017 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Klomp-de Wijk van 5 oktober 2017 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad en zijn de ouders van:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [woonplaats] , en
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [woonplaats] , hierna ook: [kind 2] ,
tezamen te noemen: de kinderen, over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 24 juli 2015 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend om [kind 2] voor het schooljaar 2014/2015 in te schrijven op de school [school 1] te [vestigingsplaats school 1] .
3.3
Bij de beschikking van dit hof van 8 maart 2016 heeft het hof een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld, kort gezegd, inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur en volgens een in die beschikking opgenomen schema een woensdagmiddag om en om bij de vader verblijven, alsmede gedurende de helft van de feestdagen.
3.4
[kind 2] is meervoudig beperkt, zowel lichamelijk als verstandelijk. De moeder ontvangt voor de zorg van [kind 2] thans 15,9 uur Zorg In Natura (hierna: ZIN). Daarnaast zijn haar ingevolge het indicatiebesluit AWBZ-zorg van 27 augustus 2015 negen dagdelen ‘behandeling in groep’ toegekend, alsmede één etmaal per week. De vader kan aanspraak maken op drie uur zorg van zorgaanbieder Zozijn indien hij de zorg over [kind 2] heeft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn de volgende onderwerpen in geschil:
  • de vraag of de huidige zorgaanbieder Zozijn die de zorg voor [kind 2] (bij de vader thuis) verstrekt, dient te worden vervangen door de door de vader gekozen zorgaanbieder De Driestroom;
  • de toedeling van geïndiceerde zorguren tussen de ouders ten behoeve van de zorg voor [kind 2] ;
  • de bijschrijving van [kind 2] op de zorgpolis van de vader, althans de vergoeding van de reiskosten door de moeder aan de vader voor het vervoer van [kind 2] per eigen auto naar school.
Bij de bestreden beschikking zijn de oorspronkelijke verzoeken van de vader afgewezen.
4.2
De vader is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 december 2016. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • primair: te bepalen dat de door de vader uitgekozen zorgaanbieder De Driestroom in plaats van Zozijn de zorg voor [kind 2] op zich zal nemen, althans aan de vader vervangende toestemming te verlenen om de zorg voor [kind 2] bij de Driestroom te betrekken;
  • subsidiair (i) te bepalen dat de helft, dan wel het aantal uren dat het hof redelijk acht, van de geïndiceerde zorguren voor [kind 2] aan de vader worden toebedeeld, dan wel (ii) vervangende toestemming te verlenen dat de zorg wordt omgezet naar een PGB;
  • primair en subsidiair te bepalen dat [kind 2] op de polis van de vader wordt bijgeschreven, althans de moeder te verplichten aan de zorgverzekeraar van [kind 2] toestemming te vragen voor taxivervoer van [kind 2] van en naar de revalidatietherapie, en voor zover taxivervoer niet mogelijk is, toestemming te vragen voor vervoer per eigen voertuig en daarbij de door de vader op te geven reiskosten aan de verzekeraar ter declaratie in te dienen en de dientengevolge ontvangen vergoedingen aan de vader uit te betalen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader in hoger beroep en verzoekt het hof deze verzoeken af te wijzen en de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
e wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Het hof is, gelet op de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling over en weer is verklaard, van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank over en maakt dit tot het zijne, met uitzondering van de overweging van de rechtbank dat de mogelijkheid bestaat dat een gedeelte van het PGB niet wordt besteed aan daadwerkelijke zorgverlening.
5.4
Tussen partijen staat vast dat [kind 2] een kwetsbaar meisje is dat meervoudig is beperkt, zowel lichamelijk als verstandelijk. [kind 2] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder en brengt daar de meeste tijd door. Tussen partijen geldt een verdeling van de zorg- en opvoedtaken inhoudende dat de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur en volgens een die beschikking opgenomen schema een woensdagmiddag om en om bij de vader verblijft alsmede gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen. De moeder heeft onbetwist gesteld dat zij de ZIN-uren gebruikt op de dagen dat zij werkt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Zozijn een gekwalificeerde zorgaanbieder is en dat [kind 2] van Zozijn in elk geval bij de moeder thuis de zorg ontvangt die zij gelet op haar specifieke beperkingen nodig heeft.
Gebleken is voorts dat vanwege het gedrag en de houding van de vader Zozijn de zorgverlening bij de vader thuis heeft stopgezet.
Het hof ziet geen aanleiding het verzoek van de vader de zorginstantie te wijzigen van Zozijn in Driestroom, toe te wijzen en overweegt hiertoe het volgende. Bij een eventuele wijziging van zorginstantie dient het belang van [kind 2] voorop te staan. Gelet op haar lichamelijke en verstandelijke beperking en haar kwetsbaarheid dient terughoudend en zorgvuldig te worden omgaan met een eventuele wijziging van de vaste vertrouwde zorg. Onbetwist is gesteld dat de zorg die Zozijn thans ten aanzien van [kind 2] levert, goed is. [kind 2] ontwikkelt zich in de gegeven omstandigheden goed en zij is gewend/gehecht aan en vertrouwd met de begeleiders die vanuit Zozijn bij de moeder thuis komen. De moeder is bovendien de hoofdverzorgende van [kind 2] . De vader heeft naar het oordeel van het hof geen gegronde redenen aangevoerd waaruit blijkt dat de wijziging van de zorginstelling in het belang van [kind 2] is. De vader kan de zorg krijgen die hij nodig heeft als [kind 2] bij hem is, áls hij bereid is met Zozijn over de gerezen problemen in gesprek te gaan. De vader is derhalve in de positie om de situatie met Zozijn zoals deze thans is ontstaan, in positieve zin te veranderen. Niet gebleken is dat de vader dit heeft geprobeerd of dat Zozijn tot een dergelijk gesprek niet bereid zou zijn.
5.5
Het verzoek van de vader de helft, dan wel een door het hof redelijk geacht aantal uren van de geïndiceerde zorguren voor [kind 2] aan de vader toe te delen is evenmin in het belang van [kind 2] . [kind 2] woont bij de moeder en de moeder is de hoofdverzorgende van [kind 2] . De vader ziet [kind 2] gemiddeld twee en halve dag in de veertien dagen. Het verzochte aantal uren staat in geen verhouding tot de daadwerkelijke zorg die de vader voor [kind 2] heeft. Bovendien worden de zorguren toegekend aan de moeder als aanvraagster en hoofdverzorgende van [kind 2] . De vader heeft niet toegelicht op welke grondslag hij jegens de moeder aanspraak op zorguren. In het door de vader gestelde ziet het hof dan ook geen aanleiding zorguren aan hem toe te wijzen.
5.6
Het verzoek van de vader tot wijziging van de Zorg in Natura in een persoongebonden budget is, gelet op het voorgaande, evenmin in het belang van [kind 2] . [kind 2] krijgt thans bij de moeder, die de hoofdverzorgende van [kind 2] is, de zorg van Zozijn die zij nodig heeft. Zij is gebaat bij de besteding van de toegekende uren aan Zorg in Natura door begeleiders vertrouwd voor haar zijn. Dat de vader voor [kind 2] thans bij hem thuis geen zorg voor [kind 2] ontvangt, is te wijten aan zijn eigen gedrag en houding ten opzichte van Zozijn. Zoals eerder is overwogen is de vader in staat deze situatie te veranderen, maar hij heeft hiertoe nog geen poging ondernomen. Het door de vader gestelde is derhalve onvoldoende om tot een wijziging te komen.
5.7
Ten aanzien van het verzoek van de vader om [kind 2] bij te laten schrijven op zijn zorgpolis overweegt het hof als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de vader via die weg in feite een vergoeding wil ontvangen van de (reis)kosten die hij maakt doordat hij de zorg draagt voor het vervoer van en naar de [school 1] , de door hem gewenste school voor [kind 2] in [vestigingsplaats school 1] . Deze schoolkeuze is tevens inzet geweest van het geding dat heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 juli 2015, waarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend om [kind 2] voor het schooljaar 2014/2015 in te schrijven op de school [school 1] te [vestigingsplaats school 1] .
De rechtbank heeft in deze beschikking, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“ De afstand van de woonplaats van [kind 2] [woonplaats] naar [school 1] te [vestigingsplaats school 1] is groter dan de afstand van [woonplaats] naar [school 2] te [vestigingsplaats school 2] zodat daarmee meer reistijd en reiskosten zijn gemoeid. Daar staat tegenover dat de man ter zitting ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk heeft aangeboden dat hij bereid en in staat is [kind 2] dagelijks van haar huis op te halen en naar [school 1] in [vestigingsplaats school 1] en weer terug te brengen. Hij heeft daarbij toegezegd dat hij, indien hij door ziekte dan wel om een andere
reden niet in staat is die taak op zich te nemen, zelf voor vervanging zal zorgdragen. Bovendien heeft de man toegezegd dat hij de kosten van het vervoer van [kind 2] en de eventuele meerkosten boven de vergoeding waarop aanspraak kan worden gemaakt, voor zijn rekening zal nemen. De man zegt deze toezegging gestand te kunnen doen omdat hij voldoende bemiddeld is en geen (betaalde) baan of sollicitatieplicht heeft.
Dat alles brengt met zich dat het vervoer naar [school 1] met haar vader voor [kind 2] minder belastend is doordat zij niet met een busje samen met andere kinderen hoeft te reizen en dat er voor moeder geen extra kosten aan verbonden zijn. (…)
Tenslotte overweegt de rechtbank dat het voordeel van de kortere reisafstand naar Doetinchem minder zwaar weegt, nu de minderjarige [kind 2] , wanneer zij door haar vader wordt gebracht en opgehaald, dagelijks contact heeft met beide ouders en dat de beide ouders op die wijze de zorg voor [kind 2] kunnen delen. Dit laatste acht de rechtbank in het bijzonder in het belang van [kind 2] .”
Gelet op het voorgaande kunnen de stellingen van de vader dat de dagelijkse ritten financieel en qua tijdsbesteding beslag op hem leggen, dat hij niet weet hoe lang hij dit kan volhouden en dat hij het in het belang van [kind 2] acht dat zij zoveel mogelijk per taxi van en naar school dan wel therapie (die plaatsvindt op school) wordt vervoerd, niet worden gevolgd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vader is gehouden zijn toezeggingen na te komen. De niet nader onderbouwde stelling van de vader dat hij aanspraak kan maken op een vergoeding van (reis)kosten bij zijn eigen zorgverzekeraar indien [kind 2] bij hem staat ingeschreven op de zorgpolis, is overigens gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder, onvoldoende aannemelijk geworden. Nu de moeder de hoofdverzorgende van [kind 2] is, is het in het belang van [kind 2] dat zij op de polis van de moeder blijft bijgeschreven.
5.8
Het hof ziet aanleiding de vader te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, nu sprake is van het nodeloos in rechte betrekken van de moeder. De vader heeft verschillende procedures tegen de moeder gevoerd, die vrijwel alle om hetzelfde gaan. Ook gedurende deze procedure bij het hof heeft de advocaat van de vader de dagvaarding van de moeder van 23 mei 2017 overgelegd die eveneens gaat om vergoeding van de reiskosten van de vader die hij ook in de onderhavige procedure verzoekt.
Gebleken is verder dat de vader niet (voldoende) stil staat bij zijn eigen rol in de ontstane situatie waarin Zozijn de zorg bij de vader heeft stopgezet. De vader is weliswaar bij machte de situatie met Zozijn te veranderen, bijvoorbeeld door met Zozijn in gesprek te gaan, maar hij onderneemt hiertoe niets, althans is het hof niet gebleken van enige inspanning van de vader op dit punt. Ter mondelinge behandeling kon hij immers geen antwoord geven op de vraag waarom hij nog niet in gesprek is gegaan met Zozijn om de situatie te veranderen. In plaats daarvan betrekt hij de moeder telkens in procedures, waardoor zij onnodig op kosten wordt gejaagd.
Het hof begroot de proceskosten van de moeder in hoger beroep als volgt:
  • aan salaris voor de advocaat overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief op € 1.788,- (2 punten, tarief II, € 894,- per punt), en
  • € 313,- aan griffierecht,
in totaal € 2.101,-.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de vader veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
23 december 2016;
veroordeelt de vader in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de moeder vastgesteld op € 2.101,-;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius- Kooter, J.B. de Groot en
A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op
14 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.