In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 september 2016. De zaak betreft de invordering van aanmaningskosten voor waterschapsbelastingen. Belanghebbende ontkende de ontvangst van de aanmaning en stelde dat hij ten onrechte betekeningskosten in rekening waren gebracht, aangezien hij het openstaande bedrag van de aanslag had betaald voordat het dwangbevel werd betekend. De Invorderingsambtenaar voerde aan dat het niet aannemelijk was dat de aanmaning belanghebbende niet had bereikt.
Het Hof heeft vastgesteld dat de aanmaning op regelmatige wijze naar het adres van belanghebbende is verzonden, maar dat belanghebbende erin is geslaagd het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning te ontzenuwen. Het Hof oordeelde dat de Invorderingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de aanmaning daadwerkelijk is ontvangen door belanghebbende. Hierdoor is het Hof tot de conclusie gekomen dat het dwangbevel ten onrechte is betekend en dat de betekeningskosten onterecht in rekening zijn gebracht.
Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de Invorderingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.