ECLI:NL:GHARL:2017:9837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
200.208.009/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de vader na langdurige strijd tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, zijn verwikkeld in een heftige strijd, waarbij de kinderen klem zijn geraakt. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.D. Nijenhuis, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 12 oktober 2016 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het eenhoofdig gezag aan de vader werd toegekend. De vader, bijgestaan door mr. P. Bollema, heeft verweer gevoerd en verzocht om de beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds hun echtscheiding in 2012 ernstig verstoorde verhoudingen hebben, wat heeft geleid tot een situatie waarin de kinderen geen contact meer hebben met de moeder. De GI (gecertificeerde instelling) heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen sinds 2012 begeleid, maar de communicatie tussen de ouders is nooit verbeterd. De vader heeft de zorg voor de kinderen op zich genomen, en de GI heeft bevestigd dat de kinderen nu beter in hun vel zitten en dat er positieve ontwikkelingen zijn.

Het hof heeft geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen verder klem of verloren raken tussen de ouders als het gezamenlijk gezag wordt gehandhaafd. De moeder heeft geprobeerd de beslissing aan te vechten, maar het hof heeft geconcludeerd dat de situatie niet zal verbeteren en dat het in het belang van de kinderen is dat de vader alleen met het gezag wordt belast. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.208.009/01
(zaaknummer rechtbank C/17/143265/ FA RK 15-1278)
beschikking van 9 november 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] , gemeente Steenwijkerland,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. G.A. Pots en mr. M.L. Marijs, thans mr. P. Bollema te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende(n) is/zijn aangemerkt:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 oktober 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 12 januari 2017;
- het verweerschrift van de vader met productie(s), ingekomen op 9 mei 2017;
- het verweerschrift van de GI met productie(s), ingekomen op 10 mei 2017;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 27 januari 2017 met de mededeling dat de raad niet beschikt over (andere) relevante rapportages/adviezen;
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 18 maart 2017 met productie(s);
- een brief van de GI van 19 september 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 23 september 2017 met productie(s);
- een faxbericht van mr. Nijenhuis van 3 oktober 2017.
2.2
Op 3 oktober 2017 is [de minderjarige1] , dochter van partijen, buiten aanwezigheid van partijen en voorafgaand aan de mondelinge behandeling door het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 oktober 2017 plaatsgevonden. De moeder is, met kennisgeving vooraf, niet in persoon verschenen. Wel was de advocaat van de moeder, mr. Nijenhuis, aanwezig. Tevens zijn de vader en zijn advocaat verschenen. Namens de raad is mevrouw [C] verschenen en namens de GI mr. [D] en mevrouw [E] .

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (ook te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2004 te Franekeradeel,
- [de minderjarige2] (ook te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2005 te Franekeradeel.
De ouders waren tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 27 april 2012 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 26 oktober 2017.
3.4
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij beschikking van 16 januari 2014 machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen sindsdien bij de vader en diens partner.
3.5
De moeder, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben al geruime tijd geen (structureel) contact met elkaar. Het verzoek van de moeder om de omgang tussen haar en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit te breiden, dan wel de begeleiding daarvan achterwege te laten, is in het kader van geschillenbeslechting door de kinderrechter bij beschikking van 11 september 2015 afgewezen. De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gedurende één uur per twee weken onder begeleiding omgang hadden met moeder, is bij diezelfde beschikking, gelet op de problemen die [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dat moment rond de omgang met de moeder hadden ervaren, geschorst totdat uit onderzoek en behandeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] duidelijk zou zijn geworden welke vorm en frequentie van omgang passend is.
3.6
Bij (tussen)beschikking van 2 december 2015 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en daarover te rapporteren en de rechtbank te adviseren.
3.7
De raad heeft gerapporteerd en geadviseerd op 18 april 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de beëindiging van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de vader.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 12 oktober 2016, in navolging van het advies van de raad, bepaald dat de vader voortaan alleen met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal zijn belast, voor zover zijn bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 oktober 2016. De moeder wenst het geschil in volle omvang aan de orde te stellen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader strekkende tot wijziging van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert hiertegen verweer en verzoekt het hof de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.4
De GI voert eveneens verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat in het onderhavige geval voldoende reden bestaat voor toewijzing van het verzoek van de vader het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen te beëindigen en hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen en de beslissing van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
5.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verhouding tussen partijen al geruime tijd ernstig verstoord is en dat constructief overleg en een min of meer normale communicatie tussen partijen al jaren niet heeft plaatsgevonden of mogelijk is geweest. Partijen onderkennen dit ook beiden. Evident is evenwel dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] last hebben van deze situatie; zij zijn de afgelopen jaren hierdoor steeds meer klem en verloren geraakt tussen de ouders en de voortdurende strijd tussen de ouders zal schadelijke gevolgen voor hen hebben.
5.4
Volgens de moeder komt de gezagswijziging echter te snel. Zij maakt zich zorgen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De moeder verwijt de GI dat er in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen, die nu al vijf jaar voortduurt, nooit is ingestoken op het verbeteren van de communicatie tussen partijen. De ondertoezichtstelling had volgens de moeder moeten leiden tot een verbeterde communicatie tussen partijen, althans, daar had aan gewerkt moeten worden. De uithuisplaatsing had niet mogen leiden tot een zo lange onderbreking van het contact tussen haar en de kinderen. De echte oorzaak van het loyaliteitsconflict wordt niet aangepakt en blijft volgens de moeder ook bestaan na het eindigen van het gezamenlijk gezag. Het is juist het feit dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen omgang kunnen hebben met de moeder, terwijl er eerder sprake was van een normale moeder-kind verhouding, dat maakt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem en verloren zitten. Volgens de moeder is sprake van ouderverstoting. Zij stelt alsnog open te staan voor (iedere vorm van) hulpverlening teneinde de communicatie te herstellen, waarbij door haar wordt gedacht aan een vorm van forensische mediation. Dat de moeder kritisch is, alles wil weten en zich met alles wil bemoeien, is, zo meent zij, niet raar voor een betrokken moeder, ook al is dat lastig in conflictueuze situaties. Zij heeft zich in haar gedrag laten leiden met het belang van de kinderen voor ogen en heeft haar verantwoordelijkheid willen nemen.
5.5
Het hof gaat, gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis, voorbij aan de stelling van de moeder dat partijen alsnog in staat zouden moeten zijn om (in het kader van de ondertoezichtstelling) met eventuele inzet van hulpverlening aan hun communicatie te werken en dat er derhalve verbetering van de huidige situatie is te verwachten. Nog daargelaten dat de vader heeft aangegeven hier niet meer voor open te staan omdat inmiddels is gebleken dat de moeder slechts hulp accepteert als wordt voldaan aan haar eigen voorwaarden, acht het hof dit aanbod thans -gelet op alles wat er geprobeerd is en de inspanningen die in dat kader vanuit de GI zijn gedaan- een gepasseerd station.
5.6
Ten aanzien van de huidige situatie is het volgende gebleken.
De vader stelt dat de wijziging van het gezag naar eenhoofdig gezag heeft gezorgd voor meer rust en duidelijkheid voor de kinderen. Het gaat goed met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , er is hulpverlening ingezet, ze zijn vrolijker geworden en doen het goed op school. De schoolwisseling heeft goed uitgepakt en ze hebben een nieuwe start kunnen maken, aldus de vader.
De GI heeft ter zitting beaamd dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beter in hun vel zitten en dat sprake is van een zeer positieve ontwikkeling. De GI heeft daarbij voorts opgemerkt dat de vader voldoende is toegerust om het gezag alleen uit te oefenen en ziet thans in de opvoedingssituatie bij de vader geen aanleiding om de ondertoezichtstelling van de kinderen voort te zetten. De ondertoezichtstelling wordt, met toestemming van de raad, na 26 oktober 2017 niet meer verlengd.
Uit het door de GI in het kader van de beëindiging van de ondertoezichtstelling opgestelde rapport komt, kort samengevat en voor zover van belang, naar voren dat het eenhoofdig gezag veel rust en stabiliteit heeft gebracht voor de kinderen en de vader en dat er inhoudelijke hulpverlening voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ingezet kon worden, waarbij gewerkt kan worden aan de individuele problematiek van de gezinsleden. De kinderen komen eindelijk toe aan verwerking van wat er allemaal is gebeurd. Voorheen leverde dit door gebrek aan vertrouwen tussen de ouders en gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening veel strijd op met de moeder en konden trajecten niet ingezet worden omdat de moeder geen toestemming verleende voor behandeling.
De vader informeert de moeder wel via maandelijkse updates over de ontwikkelingen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Daarin noemt de vader ook de voortgang van het hulpverleningstraject.
In het hulpverleningstraject is eveneens aandacht voor de rol en positie van de moeder in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Vanuit dit traject zal bekeken worden of, en in welke vorm de moeder een rol kan spelen in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.7
De raad blijft bij zijn advies om het eenhoofdig gezag aan de vader toe te kennen. Daarbij wijst de raad erop dat de kinderen nu bij de vader wonen, dat de hulpverlening nu van de grond komt en dat er meer rust in het gezin is. De raad ziet geen meerwaarde in handhaving van het gezamenlijk gezag.
5.8
Naar het oordeel van het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen voldoende komen vast te staan dat, na een periode waarin de kinderen ernstig zijn belast met de steeds maar voortdurende strijd tussen de ouders, door de wijziging van het gezag de voor hen noodzakelijke rust en duidelijkheid is ontstaan. De noodzakelijke hulpverlening komt eindelijk van de grond. [de minderjarige1] heeft in gesprek met de raadsheer-commissaris verteld bij dit laatste veel baat te hebben
.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat zij zich in een veilige en rustige opvoedingssituatie verder kunnen ontwikkelen. Nu te verwachten valt dat bij handhaving van het gezamenlijk gezag de communicatieproblemen en meningsverschillen ook in de toekomst veel strijd, onrust en spanningen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zullen opleveren is het hof, evenals de GI en de raad, van oordeel dat bij gezamenlijk gezag van de ouders een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder) klem of verloren zullen raken tussen de ouders, terwijl niet valt te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, dan wel dat het in ieder geval ook (anderszins) in het belang van de kinderen is dat de vader alleen belast blijft met het gezag over de kinderen.
5.9
Hetgeen de moeder voor het overige heeft aangevoerd kan bij gebrek aan nadere onderbouwing, niet tot een ander oordeel leiden.
ten aanzien van de proceskosten
5.1
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de vader verzocht, in afwijking van het gebruikelijke uitgangspunt dat de proceskosten in familierechtelijke geschillen als de onderhavige worden gecompenseerd, de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De aard van de procedure verzet zich daartegen. Dat de vader in het verleden door de (proces)houding van de moeder veelvuldig nodeloos kosten heeft moeten maken, rechtvaardigt nog geen kostenveroordeling in de onderhavige procedure.
Beëindiging van het gezag is een maatregel die diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het staat de moeder vrij die beslissing in hoger beroep te laten toetsen, temeer nu er ook geen omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen is. Het hof zal de kosten van het geding compenseren, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.

6.De slotsom

Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 oktober 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, R. Feunekes en mr. I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 9 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.