ECLI:NL:GHARL:2017:9613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
16/01146
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WOZ-waarde van woning met aardbevingsschade en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning in het aardbevingsgebied van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). De heffingsambtenaar van de gemeente Slochteren had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 390.000 per waardepeildatum 1 januari 2014. Na bezwaar van de belanghebbende werd deze waarde verlaagd naar € 375.000, maar de heffingsambtenaar weigerde een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen. De rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld, maar dat de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding.

In hoger beroep heeft het Hof de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aardbevingsschade van € 15.000, die door de belanghebbende bij de NAM was gemeld, niet in aanmerking was genomen bij de vaststelling van de WOZ-waarde. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet de nodige zorgvuldigheid had betracht bij het vaststellen van de waarde, aangezien er al beleid bestond voor het in aanmerking nemen van aardbevingsschade. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onrechtmatig had gehandeld door de waarde te hoog vast te stellen en dat de belanghebbende recht had op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.

De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende in het hoger beroep, vastgesteld op € 248. Tevens werd een griffierecht van € 503 opgelegd aan de heffingsambtenaar na onherroepelijk worden van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 16/01146
uitspraakdatum:
7 november 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Slochteren(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 augustus 2016, nummer LEE 15/3841, ECLI:NL:RBNNE:2016:3671, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 24 te [Z] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2014 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 390.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 375.000. De heffingsambtenaar heeft daarbij besloten geen vergoeding toe te kennen voor de kosten van het bezwaar.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de beslissing van de heffingsambtenaar inzake de vergoeding van de kosten van het bezwaar vernietigd en de proceskostenvergoeding in bezwaar vastgesteld op € 764,25, onder veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep ten bedrage van € 1.022,25; tevens gelastte de Rechtbank dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft uitsluitend ter zitting verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De onroerende zaak is een vrijstaande woning uit circa 1996, met een garage. De woning heeft een inhoud van ongeveer 692 m³. De onroerende zaak heeft een kaveloppervlakte van ongeveer 1545 m².
2.2.
De onroerende zaak is gelegen in het gaswinningsbied van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). Als gevolg van de gaswinning doen zich in dit gebied aardbevingen voor. De onroerende zaak bevindt zich in het aardbevingsgebied zoals aangewezen door de Commissie Meijer in het Eindadvies van 1 november 2013, alsmede in het "risicogebied" zoals aangemerkt door de NAM in haar 'Regeling waardedaling'.
2.3.
Belanghebbende heeft een aardbevingsschade van € 15.000 bij de NAM gemeld.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft beleid geformuleerd aan de hand waarvan belastingplichtigen die aardbevingsschade bij de NAM of Centrum Veilig Wonen (CVW) hebben gemeld en van de NAM of CVW een schaderapport hebben ontvangen, het in het rapport vermelde schadebedrag in mindering kunnen laten brengen op de voor het belastingjaar 2015 vastgestelde WOZ-waarde. Het schadebedrag komt volgens dit beleid voor aftrek in aanmerking als de aardbevingsschade nog niet is hersteld en er overeenstemming is tussen de betreffende belastingplichtige en de NAM of CVW over het schadebedrag. Daartoe kunnen belastingplichtigen een verzoek indienen in het jaar 2015. Dit beleid is voorafgaand aan het vaststellen van de WOZ-beschikkingen vastgesteld en als bijsluiter bij de WOZ-beschikking kenbaar gemaakt.
2.5.
In de evenvermelde bijsluiter is – onder meer – het volgende vermeld:
„Aardbevingsschade en WOZ waarde
Heeft u aardbevingsschade gemeld bij de NAM of Centrum Veilig Wonen en heeft u inmiddels een schaderapport, geeft u dit dan door aan de gemeente. (Het gaat om aardbevingsschade die nog niet is hersteld). Het schadebedrag wordt dan afgetrokken van de WOZ waarde voor 2015. Dit kan per post of per mail.
Heeft u aardbevingsschade gemeld, maar komt u er samen met de NAM niet uit, dan wil de gemeente ook hier graag van op de hoogte worden gebracht”.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar beleidsmatig een aftrek op de waarde per waardepeildatum 1 januari 2014 toegepast ter grootte van de kosten die zijn gemoeid met het herstel van de zichtbare fysieke aardbevingsschade (€ 15.000). De waarde van de onroerende zaak, € 390.000, is met dit bedrag verminderd.
2.7.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar, gelet op de door hem overgelegde waardematrix en de toelichting daarop ter zitting, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toekomt in verband met de behandeling van het bezwaar, welke vraag door de heffingsambtenaar ontkennend en door belanghebbende bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de genomen WOZ-beschikking niet kan worden aangemerkt als een onrechtmatig besluit. Van de gemeente kon niet worden verwacht dat zij in de eerste acht weken van het kalenderjaar alle schadegevallen in kaart zou brengen. Bij de beschikking was een bijsluiter gevoegd, waarin staat dat belastingplichtigen schade konden melden. Belanghebbende hoefde de kosten van bezwaar niet te maken om de schade in aanmerking te laten komen. De jurisprudentie inzake de vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase is te ruimhartig voor belanghebbende.
3.3.
Belanghebbende heeft het standpunt van de heffingsambtenaar gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof leest het dictum van de Rechtbank aldus, dat na het eerste gedachtestreepje het beroep tegen de uitspraak op bewaar ongegrond wordt verklaard voor zover die betrekking heeft op de daarbij vastgestelde waarde.
4.2.
Bij de uitspraak op bezwaar is het bedrag van de door belanghebbende door de aardbeving geleden schade in mindering gebracht op de bij de beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van € 375.000 niet te hoog is vastgesteld. Geen van beide partijen heeft de juistheid van de aldus vastgestelde waarde in hoger beroep betwist. Daarmee staat deze vast.
4.3.
Vaststaat dat de aardbevingsschade reeds op de waardepeildatum aanwezig was en dat daarmee bij het vaststellen van de waarde geen rekening is gehouden. Nu voormelde schade heeft geleid tot een waardevermindering van de woning, was bij de beschikking de waarde te hoog vastgesteld. Ten tijde van het nemen van die beschikking bestond bij de gemeente reeds beleid ten aanzien van de melding door belastingplichtigen van door de aardbeving ontstane schade. Dit betekent dat de heffingsambtenaar bij het nemen van de beschikking zich ervan bewust moet zijn geweest dat beschikkingen als de onderhavige te hoog zouden worden vastgesteld, en dat dat bij de onderhavige beschikking ook het geval zou kunnen zijn, hetgeen achteraf inderdaad het geval blijkt te zijn. Door aldus - in plaats van zich ervan op de hoogte te stellen of en tot welk bedrag schade aan de onroerende zaak was opgetreden - reeds bij het nemen van de beschikking de geenszins denkbeeldige kans te aanvaarden dat daarbij de waarde tot een te hoog bedrag zou worden vastgesteld, heeft de heffingsambtenaar niet de normale zorgvuldigheid betracht die van hem bij het vaststellen van de waarde mocht worden verwacht. Het Hof is daarom van oordeel dat sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Daaraan doet niet af dat zich, zoals de heffingsambtenaar heeft gesteld, uitvoeringsproblemen zouden voordoen bij het inventariseren van de in de gemeente opgetreden schade als gevolg van aardbevingen en bij het tijdig nemen van alle WOZ-beschikkingen in de gemeente.
4.4.
Indien, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid bij het nemen van een besluit, dienen de kosten van het tegen dat besluit gerichte bezwaarschrift door het bestuursorgaan te worden vergoed. Belanghebbenden zijn op grond van de wet gerechtigd rechtsmiddelen tegen besluiten van bestuursorganen in te stellen, en zijn niet gehouden in plaats daarvan of voorafgaand daaraan gebruik te maken van een coulanceregeling. Dat belanghebbende in het onderhavige geval voor het indienen van het bezwaarschrift een beroepsmatige rechtsbijstandverlener heeft ingeschakeld, is niet onredelijk.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond

5.Griffierecht en proceskosten

5.1
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 248 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor het bijwonen van de zitting, wegingsfactor 0,5  € 495).
5.2
Tevens zal van de heffingsambtenaar na onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffierecht worden geheven van € 503.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 248 en
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 503.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. E. Polak in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
7 november 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.