In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning in het aardbevingsgebied van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). De heffingsambtenaar van de gemeente Slochteren had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 390.000 per waardepeildatum 1 januari 2014. Na bezwaar van de belanghebbende werd deze waarde verlaagd naar € 375.000, maar de heffingsambtenaar weigerde een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen. De rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld, maar dat de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding.
In hoger beroep heeft het Hof de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aardbevingsschade van € 15.000, die door de belanghebbende bij de NAM was gemeld, niet in aanmerking was genomen bij de vaststelling van de WOZ-waarde. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet de nodige zorgvuldigheid had betracht bij het vaststellen van de waarde, aangezien er al beleid bestond voor het in aanmerking nemen van aardbevingsschade. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onrechtmatig had gehandeld door de waarde te hoog vast te stellen en dat de belanghebbende recht had op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.
De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende in het hoger beroep, vastgesteld op € 248. Tevens werd een griffierecht van € 503 opgelegd aan de heffingsambtenaar na onherroepelijk worden van de uitspraak.