ECLI:NL:GHARL:2017:9476
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over ontslag op staande voet en faillissement van werkgever
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de kantonrechter in een arbeidsrechtelijke kwestie. De appellant, die in dienst was bij de vennootschap onder firma Bakkeron, is op staande voet ontslagen door een van de vennoten, [geïntimeerde3], wegens diefstal. De appellant betwist de rechtmatigheid van het ontslag en heeft in eerste aanleg gevorderd dat het ontslag nietig wordt verklaard en dat hij recht heeft op doorbetaling van zijn loon. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 3 februari 2016 geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht was, en de vorderingen van de appellant afgewezen.
In hoger beroep heeft de appellant zijn grieven tegen deze beslissing naar voren gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de vennootschap onder firma Bakkeron in staat van faillissement is verklaard na de einduitspraak van de kantonrechter. De kern van de zaak in hoger beroep is of het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Het hof heeft de bewijswaardering van de kantonrechter gevolgd en geoordeeld dat de appellant niet heeft aangetoond dat het ontslag onterecht was. De getuigenverklaring van [D], die bevestigde dat de appellant privébrood had geleverd en daarvoor betaald had gekregen, werd als geloofwaardig beschouwd.
Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant in de kosten van de procedure veroordeeld. De complicatie van het faillissement van de vennootschap werd als niet relevant beschouwd voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het ontslag. Het hof concludeert dat de appellant geen vorderingen heeft op de failliete boedels uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst.