Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de vennootschap onder firma Schortinghuis VOF,gevestigd te [E] ,
[appellant1],
wonende te [A] ,
[appellant2],
wonende te [B] ,
Schortinghuis c.s.,
in eerste aanleg: eiseres,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de conclusie van eis,
3.De vaststaande feiten
Volgens de bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) hield “Schortinghuis” zich bezig met het exploiteren van een restaurant en het verhuren van zalen.
Schortinghuis Onroerend Goed B.V. (hierna: Schortinghuis OG), vertegenwoordigd door dhr. [F] .
In het Handelsregister van de KvK is vermeld dat Schortinghuis VOF zich zal bezighouden met het treffen van voorbereidingen tot het opzetten van een restaurant met partyzalen.
4.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
5.5. De wijziging van eis
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grieven II tot en met VIIrichten zich tegen de motivering van dat oordeel. Die grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking en leggen in volle omvang de vraag voor of voorshands moet worden geoordeeld dat sprake is geweest van overgang van onderneming als bedoeld in de artikelen 7:662 BW en 7:663 BW.
“de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie, of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt”.Het begrip "economische eenheid" wordt in het artikellid sub b. gedefinieerd als: “
een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit.”Het derde lid bepaalt dat een vestiging of een onderdeel van een onderneming of vestiging wordt beschouwd als een onderneming en artikel 7:663 BW bepaalt dat door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen uit een arbeidsovereenkomst overgaan op de verkrijger.
De artikelen maken deel uit van afdeling 8 van titel 10 van boek 7 BW dat handelt over “rechten van de werknemer bij de overgang van de onderneming” en de bescherming regelt van werknemers bij overgang van een onderneming. Die regeling vindt zijn oorsprong in verschillende opeenvolgende Europese richtlijnen (laatstelijk de Richtlijn 2001/23/EG) ter zake de onderlinge aanpassing van de wetgeving in lidstaten betreffende het behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan. Jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJEU) speelt daardoor een belangrijke rol bij de uitleg van de artikelen 7:662 BW en 7:663 BW.
a) moet de exploitatie van “Schortinghuis” door Schortinghuis c.s. per 1 april 2017 in relatie tot de eerdere exploitatie daarvan door [D] worden beschouwd als overgang van een "economische eenheid die haar identiteit behoudt" als bedoeld in artikel 7:662 lid 2 aanhef en sub a, BW en zo ja:
b.) betreft het ook een overgang "ten gevolge van een overeenkomst"?
- de bedrijfsnaam “Schortinghuis” is hetzelfde gebleven en de exploitatie vindt ook plaats in hetzelfde pand. Inherent daaraan is dat dan ook gebruik wordt gemaakt van de naams- en plaatsbekendheid van “Schortinghuis” (immateriële activa);
- de omschrijving van de activiteiten van “Schortinghuis” in het handelsregister van de KvK zoals geëxploiteerd door Schortinghuis c.s. komt overeen met de omschrijving van de activiteiten van “Schortinghuis” ten tijde van de exploitatie door [D] . Weliswaar vermeldt de omschrijving bij Schortinghuis c.s. dat het gaat om het treffen van voorbereidingen tot het opzetten van een restaurant met partyzalen, maar waar het hof uit de stellingen van Schortinghuis c.s. begrijpt dat “Schortinghuis” (weer) wordt geëxploiteerd, bestaat feitelijk geen belangrijk verschil in de omschrijving van de activiteiten. Dat Schortinghuis c.s. de accenten daarbij wellicht iets anders leggen dan [D] -meer nadruk op de restaurantfunctie en een uitgebreidere menukaart- doet daar niet aan af;
- Schortinghuis c.s. maken gebruik van de inventaris die ook al bij [D] in gebruik was en niet is gebleken dat Schortinghuis c.s. de uitstraling en/of inrichting van het pand wezenlijk hebben veranderd;
Het hof stelt vast dat in dit geval de overgang is verlopen via de contractuele band tussen huurder ( [D] resp. Schortinghuis c.s.) en verhuurder (Schortinghuis OG), waarbij de verhuurder (Schortinghuis OG, althans haar holdingmaatschappij) de in het verhuurde aanwezige inventaris heeft gekocht van de oorspronkelijke huurder ( [D] ) en die inventaris vervolgens weer ter beschikking heeft gesteld aan de opvolgende huurder (Schortinghuis c.s.).
Mede in aanmerking nemend dat Schortinghuis OG als verhuurder belang had bij de (voortzetting van de) exploitatie van “Schortinghuis” - en in zoverre kan worden beschouwd als een bij die exploitatie indirect betrokkene - is die (indirecte) contractuele band via de verhuurder bij de overgang van een “economische eenheid die haar identiteit behoudt” genoegzaam om te kunnen spreken van een “overgang ten gevolge van overeenkomst”.
Die grief faalt. Bij de beoordeling van de vraag of de wettelijke verhoging dient te worden beperkt tot een lager bedrag dan het bedrag dat voortvloeit uit het bepaalde in artikel 7:625 lid 1, tweede zin, BW, dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken. Al die omstandigheden in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat de verhoging beperkt dient te worden tot 25%, maar dat geen aanleiding bestaat voor een verdergaande matiging.
Schortinghuis c.s. hebben tegen die vordering aangevoerd dat [geïntimeerde] bij haar vordering geen belang heeft, omdat zij aan hun Poortwachtersverplichtingen zullen voldoen als mocht worden geoordeeld dat zij werkgever van [geïntimeerde] zijn en bovendien de wet voorziet in sancties als zij dat niet doen. Verder hebben zij aangevoerd dat de vordering te weinig gespecificeerd is om daar een veroordeling met een dwangsom aan te verbinden.
Een en ander brengt met zich dat onvoldoende grond bestaat voor toewijzing van de vermeerderde vordering.
7.De slotsom
Het bestreden vonnis moet derhalve worden bekrachtigd.
8.De beslissing
24 oktober 2017.