ECLI:NL:GHARL:2017:9211

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
200.178.581/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking door betaling op bankrekening van stiefdochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Terbouw Projecten B.V. en [geïntimeerde]. Terbouw vorderde vernietiging van een eerder vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar vorderingen tegen [geïntimeerde] waren afgewezen. De kern van het geschil betreft een bedrag van € 4.000,- dat door de maatschap Schut-Hulleman op de bankrekening van [geïntimeerde] is overgemaakt, terwijl dit bedrag volgens Terbouw toekwam aan haar. Terbouw stelde dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd was verrijkt door de ontvangst van dit bedrag, omdat het niet aan haar, maar aan Terbouw toekwam.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen redelijke grond was voor de overboeking van het bedrag op de rekening van [geïntimeerde]. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] door de overboeking van het geld op haar bankrekening wel degelijk was verrijkt, ook al had zij het bedrag niet feitelijk in haar bezit. Het hof verwierp het verweer van [geïntimeerde] dat zij niet verantwoordelijk was voor de verrijking, omdat zij haar stiefvader de mogelijkheid had geboden om het geld op te nemen. Het hof concludeerde dat er een voldoende verband was tussen de verrijking van [geïntimeerde] en de verarming van Terbouw.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld om het bedrag van € 4.708,32 aan Terbouw te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.178.581/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3738864 LC EXPL 15-37)
arrest van 24 oktober 2017
in de zaak van
Terbouw Projecten B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Terbouw,
advocaat: mr. M. Eikelboom, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.E. van de Hoef, kantoorhoudend te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 januari 2016 hier over.
1.2
De in dat tussenarrest bepaalde comparitie na aanbrengen heeft geen doorgang gevonden.
1.3
Terbouw heeft een memorie van grieven genomen en [geïntimeerde] een memorie van antwoord. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
Terbouw vordert in het hoger beroep vernietiging van het vonnis van 13 mei 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter) en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad haar vorderingen op [geïntimeerde] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg in hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente en in de nakosten.
2.
De vaststaande feiten
2.1
Het hof gaat in hoger beroep van de volgende feiten die tussen partijen gezien hun stellingen niet in geschil zijn.
2.2
Terbouw heeft een aantal percelen grasland in de gemeente Goor in eigendom, welke percelen jaarlijks door haar worden verpacht aan de maatschap Schut-Hulleman. De stiefvader van [geïntimeerde] , de heer [B] (hierna te noemen: [B] sr.) was tot
17 februari 2012 bestuurder van Terbouw en in die hoedanigheid belast met de correspondentie aangaande de pachtovereenkomsten.
2.3
[B] sr. heeft op 3 maart 2013 handelende onder de naam Terbouw een pachtovereenkomst met genoemde maatschap gesloten voor de duur van 1 jaar, ingaande
4 maart 2013 tegen een pachtprijs van € 4.000,-. [B] sr. heeft in de pachtovereenkomst opgenomen dat de pacht moet worden overgemaakt op bankrekeningnummer [00000] te name van [geïntimeerde] . [B] sr. heeft de pachtovereenkomst aan de maatschap Schut-Hulleman gezonden en heeft in een begeleidend e-mailbericht van 8 mei 2013 verzocht een bedrag van € 4.000,- op het aangewezen bankrekeningnummer over te maken, waaraan genoemde maatschap heeft voldaan.
2.4
Terbouw heeft bij brief van 8 november 2013 [geïntimeerde] aangemaand het genoemde bedrag aan haar te voldoen. Ondanks diverse sommaties nadien, met aanzegging van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, heeft [geïntimeerde] dat niet gedaan.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Terbouw heeft in eerste aanleg gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.708,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.000,- vanaf 12 november 2014, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten. Terbouw heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] door de ontvangst van het bedrag van € 4.000,- ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat dit bedrag niet haar, maar Terbouw toekwam. Subsidiair heeft zij gesteld dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, omdat zij, wetende dat het haar niet toekwam, dit geld heeft behouden en niet aan Terbouw heeft betaald.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en Terbouw in de proceskosten veroordeeld, die de rechtbank heeft begroot op nihil.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
De kantonrechter heeft ter motivering van zijn beslissing het volgende overwogen:
“ 2.4. Voorop wordt gesteld dat uit de bij de conclusie van antwoord gevoegde brief van de
stiefvader van [geïntimeerde] van 15 augustus 2014 aan de gemachtigde van Terbouw is
medegedeeld dat [geïntimeerde] overal buiten staat en dat de stiefvader van [geïntimeerde] ten onrechte
het bedrag van € 4.000,00 heeft laten overmaken naar de bankrekening van [geïntimeerde] .
2.5.
Nu gelet op het vorenstaande en het verweer van [geïntimeerde] niet is komen vast te staan
dat [geïntimeerde] zelf feitelijk de beschikking heeft gehad over genoemd bedrag van € 4.000,00,
kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt door de betaling
van genoemd bedrag op haar bankrekening. Derhalve is op die grondslag de vordering niet
toewijsbaar. Resteert de vraag of de handelwijze van [geïntimeerde] - het ter beschikking stellen
van haar bankrekening inclusief pinpas aan haar stiefvader in verband met het ontbreken van een eigen bankrekening - een onrechtmatige daad oplevert jegens Terbouw. Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] bedacht had moeten zijn op het misbruik van haar bankrekening door haar stiefvader en evenmin is gesteld of gebleken dat zij daadwerkelijk op de hoogte was van de storting van genoemd bedrag en vervolgens heeft nagelaten dit bedrag terug te storten of door te betalen aan Terbouw. Indien dat anders was geweest had mogelijk sprake kunnen zijn van onrechtmatig handelen jegens Terbouw. De enkele omstandigheid dat ten onrechte een bedrag op de rekening van [geïntimeerde] is gestort, is anders dan Terbouw meent, dus onvoldoende om [geïntimeerde] aansprakelijk te houden voor de door Terbouw ter zake geleden schade. De vordering wordt dan ook afgewezen”.
4.2
Terbouw komt met drie grieven op tegen deze overwegingen, waarbij
grief 1ziet op hetgeen is overwogen in 2.4 en de
grieven 2 en 3tegen de overwegingen in 2.5 van het bestreden vonnis. De grieven beogen ook aan het hof de vraag ter beantwoording voor te leggen of sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , op grond waarvan zij verplicht is tot schadevergoeding aan Terbouw. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
Ongerechtvaardigde verrijking?
4.3
Artikel 6:212 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Uit de stellingen van partijen volgt dat tussen hen niet in geschil is dat voor de overboeking van het bedrag van € 4.000,- op de bankrekening van [geïntimeerde] een redelijke grond ontbreekt en dat die overboeking geen rechtvaardiging vindt in een tussen hen bestaande rechtsverhouding of een wettelijke bepaling. Dat de overboeking zijn oorzaak vindt in een rechtshandeling van de stiefvader van [geïntimeerde] met de maatschap Schut-Hulleman maakt dit niet anders. [geïntimeerde] verweert zich tegen de door Terbouw gestelde verrijking met het argument - dat door de kantonrechter is gevolgd - dat zij feitelijk niet over het geld heeft beschikt en dat dit daarom niet in haar vermogen is gevallen (randnummer 10 bij memorie van antwoord). Het hof passeert dat verweer: door de overboeking van het geld op haar bankrekening op 8 mei 2014 is haar vermogen toegenomen, omdat zij daarmee immers jegens haar bank aanspraak kon maken op betaling van dit bedrag. Dat zij na ontvangst van het bedrag haar stiefvader de mogelijkheid heeft geboden om het geld van de rekening te halen met behulp van de door haar aan hem ter beschikking gesteld pinpas, doet aan haar verrijking niet af, omdat dit zich na die verrijking heeft afgespeeld. Voor zover [geïntimeerde] heeft beoogd te stellen dat het in die omstandigheden niet redelijk is dat zij in plaats van haar stiefvader het geld aan Terbouw zou moeten betalen en zij daarmee een beroep heeft willen doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, faalt dat beroep omdat hetgeen zij daartoe onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Zij heeft immers zelf haar stiefvader in staat gesteld het geld op te nemen.
4.4
Terbouw is verarmd door het feit dat zij het haar toekomende bedrag van € 4.000,- als gevolg van de betaling aan [geïntimeerde] niet heeft ontvangen. Tussen deze verarming en de verrijking van Terbouw bestaat aldus een voldoende verband. Het hof gaat voorbij aan het verweer van [geïntimeerde] dat Terbouw niet is verarmd omdat zij nog een vordering op de maatschap Schut-Hulleman zou hebben. Volgens [geïntimeerde] heeft de maatschap de op grond van de overeenkomst van maart 2013 verschuldigde pacht niet bevrijdend betaald vanwege de onbevoegdheid van [B] sr. om de pacht te innen. Dat Terbouw nog een vordering op de maatschap zou hebben uit hoofde van de pachtovereenkomst, is naar het oordeel van het hof door [geïntimeerde] echter onvoldoende onderbouwd. [B] sr. hield zich immers in de periode dat hij bestuurder was van Terbouw bezig met de pachtcontracten met de maatschap Schut-Hulleman en had ook het pachtcontract met ingang van maart 2013 op naam van Terbouw als verpachter gesteld. [geïntimeerde] heeft niet gesteld op grond van welke feiten en omstandigheden de maatschap Schut-Hulleman er tegen die achtergrond niet (langer) op mocht vertrouwen dat haar stiefvader nog steeds bevoegd was om Terbouw te vertegenwoordigen of er niet op redelijke gronden vanuit mocht gaan dat zij aan Terbouw betaalde.
4.5
[geïntimeerde] voert aan dat Terbouw haar schade niet heeft beperkt, doordat zij heeft nagelaten haar vordering niet eerst op [B] sr. te verhalen (memorie van antwoord, randnummer 20). Het hof volgt haar niet in dat betoog. Gelet op de wijze waarop de verrijking tot stand is gekomen had een dergelijke verhaalsactie veeleer op haar weg gelegen dan op de weg van Terbouw. Voor het matigen van de vordering van Terbouw is in deze omstandigheden evenmin een voldoende basis te vinden.
4.6
De vorderingen van Terbouw zijn, zo blijkt uit de voorgaande rechtsoverwegingen, alsnog toewijsbaar op de primaire grondslag van ongerechtvaardigde verrijking. In zoverre slagen de grieven. Aan een beoordeling van de subsidiaire grondslag (onrechtmatige daad) komt het hof daarom niet toe.
4.7
Het hof zal het bestreden vonnis van de kantonrechter vernietigen en [geïntimeerde] veroordelen om de gevorderde bedragen aan Terbouw te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als gevorderd. [geïntimeerde] heeft tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente geen andere verweren gevoerd dan die al zijn verworpen. Als de alsnog in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de proceskosten veroordelen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Anders dan door [geïntimeerde] is aangevoerd, ligt in het petitum van de dagvaarding in hoger beroep en de inhoud van de memorie van grieven een grief tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg besloten. Het hof stelt de proceskosten tot op heden aan de zijde van Terbouw vast wat betreft de eerste aanleg op € 543,52 voor verschotten en op € 400,- voor salaris overeenkomstig het tarief voor salarissen in rolzaken in kantonzaken ( 2 punten, tarief I) en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep op € 788,84 voor verschotten en op
€ 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief ( 2 punten, tarief I);

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Terbouw te betalen een bedrag van € 4.708,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.000,- vanaf 12 november 2014;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties tot aan heden aan de zijde van Terbouw, wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 543,52 voor verschotten en op € 400,- voor salaris overeenkomstig het tarief voor salarissen in rolzaken in kantonzaken en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep op € 788,84 voor verschotten en op € 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. M.W. Zandbergen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
24 oktober 2017.