In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Terbouw Projecten B.V. en [geïntimeerde]. Terbouw vorderde vernietiging van een eerder vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar vorderingen tegen [geïntimeerde] waren afgewezen. De kern van het geschil betreft een bedrag van € 4.000,- dat door de maatschap Schut-Hulleman op de bankrekening van [geïntimeerde] is overgemaakt, terwijl dit bedrag volgens Terbouw toekwam aan haar. Terbouw stelde dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd was verrijkt door de ontvangst van dit bedrag, omdat het niet aan haar, maar aan Terbouw toekwam.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen redelijke grond was voor de overboeking van het bedrag op de rekening van [geïntimeerde]. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] door de overboeking van het geld op haar bankrekening wel degelijk was verrijkt, ook al had zij het bedrag niet feitelijk in haar bezit. Het hof verwierp het verweer van [geïntimeerde] dat zij niet verantwoordelijk was voor de verrijking, omdat zij haar stiefvader de mogelijkheid had geboden om het geld op te nemen. Het hof concludeerde dat er een voldoende verband was tussen de verrijking van [geïntimeerde] en de verarming van Terbouw.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld om het bedrag van € 4.708,32 aan Terbouw te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.