ECLI:NL:GHARL:2017:920

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
200.189.377/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een spoedappel tot ontruiming wegens overlast door de huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een spoedappel tot ontruiming van een huurwoning. De appellante, een huurder, was in eerste aanleg door de kantonrechter veroordeeld tot ontruiming van haar woning vanwege ernstige overlast die zij zou hebben veroorzaakt aan haar buren. De Woningstichting SWZ, de verhuurder, had deze ontruiming gevorderd, stellende dat de huurder in voldoende mate tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter had op 8 april 2016 in kort geding de ontruiming toegewezen, waarna de huurder in hoger beroep ging.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering van SWZ. De appellante had in hoger beroep verschillende grieven ingediend, waaronder dat er geen sprake was van een ordinaire burenruzie en dat zij zelf overlast ondervond. Het hof oordeelde echter dat de klachten van de buren over geluidsoverlast, die sinds december 2014 waren ingediend, voldoende ernstig waren en dat de huurder niet had aangetoond dat zij zelf overlast ondervond. Het hof concludeerde dat de kantonrechter op goede gronden had geoordeeld dat de huurder tekort was geschoten in haar verplichtingen, en dat de ontruiming gerechtvaardigd was.

De beslissing van het hof houdt in dat de huurder, als in het ongelijk gestelde partij, werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 1.788,- voor het salaris van de advocaat en € 718,- voor verschotten. Het hof wees ook het meer of anders gevorderde af. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor huurders om zich aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst te houden, en dat ernstige overlast voor buren kan leiden tot ontruiming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.189.377/01
(zaaknummer rechtbank 4920574 VV EXPL 16-21)
arrest van 7 februari 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M. Mulderij-Anker, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Woningstichting SWZ,
gevestigd te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
SWZ,
advocaat: mr. B.J. van den Berg, kantoorhoudende te Zwolle.
Het hof neemt hier het tussen partijen gewezen arrest in het incident tot schorsing van uitvoerbaarheid van 7 juni 2016 over.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1
Na het arrest in het incident tot schorsing van uitvoerbaarheid van 7 juni 2016 heeft SWZ de memorie van antwoord (met producties) genomen.
1.2
[appellante] is niet in de gelegenheid gesteld op die producties te reageren, zodat het hof die producties buiten beschouwing zal laten. Gelet op de uitkomst van het appel is SWZ daarmee niet in haar belangen geschaad.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De beoordeling in eerste aanleg
2.1
SWZ heeft ontruiming gevorderd van de door [appellante] van SWZ gehuurde woning gelegen aan de [a-straat] 183 te [A] , aangezien [appellante] in voldoende ernstige mate tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichting als huurder, namelijk door vanaf december 2014 overlast te veroorzaken aan haar naaste buren (de familie [B] aan de [a-straat] 185 en mevrouw [C] aan de [a-straat] 181 en met name haar directe benedenburen, de familie [D] aan de [a-straat] 161).
2.2
Na verweer door [appellante] heeft de kantonrechter de gevorderde ontruiming toegewezen bij het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 8 april 2016.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aangezien niet bekend is of feitelijk reeds is ontruimd, gaat het hof uit van een voldoende spoedeisend belang van SWZ bij haar vordering.
3.2
Met
grief Iwordt door [appellante] opgekomen tegen rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis, voor zover daarin volgens [appellante] is overwogen (a) dat geen sprake is van een ordinaire burenruzie en dat voorbij kan worden gegaan aan het standpunt van [appellante] dat zij geen overlast veroorzaakt maar dat zij zelf overlast ondervindt, (b) dat [appellante] een ontwijkende houding aanneemt, niet inziet dat sprake is van een ernstige overlastsituatie en dat zij elk hulpaanbod heeft afgewezen en voorts (c) dat niet verder wordt ingegaan op de verklaring van de wijkagent [E] ter zitting.
Grief IIis gericht tegen het niet ingaan door de kantonrechter op de door [appellante] gedane aangifte ter zake van aan haar toegebrachte overlast en op de door haar overgelegde uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2015:4760).
3.3
Vaststaat dat de naaste buren van [appellante] (de familie [B] aan de [a-straat] 185, mevrouw [C] aan de [a-straat] 181 en de familie [D] aan de [a-straat] 161) vanaf december 2014 regelmatig bij zowel SWZ als de politie hebben geklaagd over de geluidsoverlast vanuit de woning van [appellante] , waarbij deze geluidsoverlast zowel overdag als ’s avonds is gerapporteerd. Volgens deze meldingen bestaat deze geluidsoverlast uit hard kloppen/tikken/bonken, luid gepraat en geschreeuw. SWZ heeft [appellante] herhaaldelijk schriftelijk gesommeerd de geluidsoverlast te beëindigen. [appellante] heeft weliswaar - in eerste aanleg en in hoger beroep - ontkend dat zij deze overlast heeft veroorzaakt, maar dit vormt slechts een blote ontkenning en doet onvoldoende af aan de overgelegde meldingen van overlast die de naaste buren volgens hun verklaringen van [appellante] ondervonden. Dat [appellante] zelf overlast ondervindt, is weersproken door SWZ, terwijl [appellante] dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Uit de (spoed)appeldagvaarding blijkt opnieuw dat [appellante] een ontwijkende houding aanneemt en dat zij niet inziet dat sprake is van een ernstige overlastsituatie alsmede dat zij geen hulp aanvaardt
(“Appellante heeft geen hulp of begeleiding nodig, het gaat goed zoals het gaat..”, randnummer 10,spoedappeldagvaarding). Anders dan [appellante] naar voren heeft gebracht, is de kantonrechter in het bestreden vonnis wel degelijk ingegaan op de verklaring van wijkagent [E] ter zitting in eerste aanleg. Onder rechtsoverweging 4.7 wordt immers overwogen: “
Dat [appellante] diezelfde afwijkende en ontoegankelijke houding jegens de politie heeft ingenomen, wordt bevestigd door de ter zitting afgelegde verklaringen van de wijkagent [E] , uit wiens verklaring trouwens ook volgt, dat [appellante] ernstige overlast veroorzaakt.”Een en ander brengt mee dat naar het oordeel van het hof grief I ongegrond is.
3.4
[appellante] heeft in eerste aanleg (bij brief van haar gemachtigde van 29 maart 2016) een door haar gedane aangifte in het geding gebracht. Dit betreft een aangifte van 20 november 2015 ter zake van vernieling van een bovenlicht in haar keuken alsmede het besmeuren met eieren tegen de ruiten van de door haar van SWZ gehuurde woning. In het onderhavige geschil gaat het naar het oordeel van het hof echter om de
door[appellante] gepleegde overlast. Bovendien valt de desbetreffende aangifte in het niet bij de voorshands aannemelijk geachte door [appellante] gepleegde overlast jegens haar buren. In zoverre is voor de beoordeling van het onderhavige geschil de desbetreffende aangifte onvoldoende relevant. Wat betreft de in eerste aanleg overgelegde uitspraak (van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2015:4760) rust op de rechter geen verplichting daarop in te gaan, terwijl [appellante] voor het overige onvoldoende kenbaar heeft gemaakt waarom uit deze uitspraak zou voortvloeien dat het
onderhavige geschil- ter zake waarvan voldoende concreet voorshands aannemelijk is gemaakt dat [appellante] aan haar buren gedurende langere tijd geluidsoverlast heeft veroorzaakt - zich niet leent voor een behandeling in kort geding; daartoe was [appellante] wel gehouden. Aldus acht het hof ook grief II ongegrond.
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de kantonrechter op goede gronden geoordeeld dat voorshands voldoende aannemelijk is dat [appellante] dusdanig tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst dat met voldoende mate van waarschijnlijkheid aangenomen kan worden dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden en ook een belangenafweging ten nadele van [appellante] uitvalt, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten (tarief II, 2 punten).
Beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 8 april 2016;
veroordeelt [appellante] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van SWZ begroot op € 1.788,- voor geliquideerd salaris van de advocaat en € 718,- voor verschotten;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper mr. H. de Hek en mr. D.H. de Witte en is uitgesproken door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar op dinsdag 7 februari 2017.