Uitspraak
[appellante],
SWZ,
1.Het verdere verloop van het geding
3.De motivering van de beslissing
grief Iwordt door [appellante] opgekomen tegen rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis, voor zover daarin volgens [appellante] is overwogen (a) dat geen sprake is van een ordinaire burenruzie en dat voorbij kan worden gegaan aan het standpunt van [appellante] dat zij geen overlast veroorzaakt maar dat zij zelf overlast ondervindt, (b) dat [appellante] een ontwijkende houding aanneemt, niet inziet dat sprake is van een ernstige overlastsituatie en dat zij elk hulpaanbod heeft afgewezen en voorts (c) dat niet verder wordt ingegaan op de verklaring van de wijkagent [E] ter zitting.
(“Appellante heeft geen hulp of begeleiding nodig, het gaat goed zoals het gaat..”, randnummer 10,spoedappeldagvaarding). Anders dan [appellante] naar voren heeft gebracht, is de kantonrechter in het bestreden vonnis wel degelijk ingegaan op de verklaring van wijkagent [E] ter zitting in eerste aanleg. Onder rechtsoverweging 4.7 wordt immers overwogen: “
Dat [appellante] diezelfde afwijkende en ontoegankelijke houding jegens de politie heeft ingenomen, wordt bevestigd door de ter zitting afgelegde verklaringen van de wijkagent [E] , uit wiens verklaring trouwens ook volgt, dat [appellante] ernstige overlast veroorzaakt.”Een en ander brengt mee dat naar het oordeel van het hof grief I ongegrond is.
door[appellante] gepleegde overlast. Bovendien valt de desbetreffende aangifte in het niet bij de voorshands aannemelijk geachte door [appellante] gepleegde overlast jegens haar buren. In zoverre is voor de beoordeling van het onderhavige geschil de desbetreffende aangifte onvoldoende relevant. Wat betreft de in eerste aanleg overgelegde uitspraak (van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2015:4760) rust op de rechter geen verplichting daarop in te gaan, terwijl [appellante] voor het overige onvoldoende kenbaar heeft gemaakt waarom uit deze uitspraak zou voortvloeien dat het
onderhavige geschil- ter zake waarvan voldoende concreet voorshands aannemelijk is gemaakt dat [appellante] aan haar buren gedurende langere tijd geluidsoverlast heeft veroorzaakt - zich niet leent voor een behandeling in kort geding; daartoe was [appellante] wel gehouden. Aldus acht het hof ook grief II ongegrond.